ECLI:NL:RBDHA:2020:4314
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor een voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 3 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, welke op 12 juni 2019 door verweerder werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening, maar ook dit verzoek werd afgewezen. Het bestreden besluit van 28 oktober 2019 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat verweerder ten onrechte had geoordeeld dat zij haar woonprobleem op een andere wijze kon oplossen. De rechtbank overwoog dat de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 van toepassing was en dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een voorrangsverklaring. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij haar situatie niet op een andere wijze kon oplossen, zoals het huren van een kamer of studio. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.