201908561/1/A3 en 201908561/2/A3.
Datum uitspraak: 6 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 10 oktober 2019 in zaak nrs. 19/5786 en 19/5393 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2019 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.M. Prins, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.G.M. Otte, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De toepasselijke bepalingen uit de Huisvestingsverordening 2015-2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) zijn opgenomen in een bijlage. Deze bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
Inleiding
3. [appellant] bewoont sinds 2012 een kamer in de woning aan de [locatie] te Den Haag. Zijn echtgenote is in 2015 bij hem komen wonen. Omdat zij zich niet mag inschrijven op dit adres, heeft zij een postadres. Volgens [appellant] wordt zijn echtgenote lastiggevallen door een medebewoonster. Deze medebewoonster is psychotisch en heeft de echtgenote van [appellant] bedreigd. De echtgenote van [appellant] durft de kamer niet meer uit, omdat de medebewoonster ook gebruik maakt van de gezamenlijke voorzieningen, zoals de keuken en de badkamer. Zijn echtgenote is onzeker en angstig en zij wordt ziek van de situatie, aldus [appellant].
3.1. [appellant] heeft vanwege deze situatie een voorrangsverklaring aangevraagd bij het college. Die aanvraag heeft het college afgewezen bij besluit van 3 april 2019. De reden voor deze afwijzing is dat [appellant] de situatie volgens het college op een andere wijze kan oplossen. Hij kan zijn woonprobleem oplossen door een kamer, studio of woning te huren op de particuliere woningmarkt, aldus het college. Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Zij heeft het standpunt van het college dat [appellant] het woonprobleem op een andere wijze kan oplossen en dat niet is aangetoond dat hij en zijn echtgenote niet op kamers kunnen wonen vanwege de medische situatie van zijn echtgenote, gevolgd. Volgens de rechtbank heeft het college zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van [appellant] zich niet leent voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat zijn situatie zich onvoldoende onderscheidt van andere mensen in de regio die in een gelijksoortige lastige situatie verkeren.
Het geschil in hoger beroep
5. [appellant] is het niet eens met deze uitspraak. Hij betoogt dat hij de situatie, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet op een andere manier kan oplossen. Hij heeft ook op woningen buiten de regio gereageerd, maar ook buiten de regio heeft hij weinig kans op een woning. Bovendien is hij niet in staat om de woonsituatie op korte termijn op te lossen. Verder is de situatie waarin hij zich bevindt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, ontwrichtend. Hij heeft die ontwrichtende situatie aannemelijk gemaakt met medische gegevens en verklaringen van onder meer Stichting MEE, die [appellant] en zijn echtgenote begeleidt. De traumatische ervaringen met de medebewoonster zijn de oorzaak van de ontwrichtende situatie. Nadat de medebewoonster was opgenomen in een psychiatrische inrichting, woont zij nu weer naast [appellant] en zijn echtgenote. Dat levert een zodanig stressvolle situatie op dat dit hun leven ontwricht, aldus [appellant].
5.1. In de regio Haaglanden zijn goedkope huurwoningen schaars. Een voorrangsverklaring kan alleen worden verleend aan een woningzoekende waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is, aldus het college. Voor een voorrangsverklaring moet eerst aan een aantal algemene voorwaarden worden voldaan; dat zijn de bovenliggende voorwaarden. Deze voorwaarden staan in artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. Pas nadat aan deze bovenliggende voorwaarden is voldaan, volgt nog een inhoudelijke beoordeling of de woonsituatie door sociale of medische omstandigheden als levensbedreigend of ontwrichtend moet worden aangemerkt. Omdat [appellant] het woonprobleem volgens het college op een andere manier kan oplossen, voldoet hij niet aan de bovenliggende voorwaarde, neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, van de Huisvestingsverordening. Volgens het college kan [appellant] een kamer huren in de particuliere sector. In het besluit van 30 juli 2019 is een aantal voorbeelden opgenomen van kamers die te huur worden aangeboden. Volgens het college staat de medische situatie van de echtgenote van [appellant] er bovendien niet aan in de weg dat zij samen een kamer bewonen. Verder heeft het college van belang gevonden dat [appellant] de verhuurder had kunnen inschakelen om de problemen met de medebewoonster op te lossen. Hij had ook contact kunnen opnemen met het Meld- en Steunpunt woonoverlast van de gemeente Den Haag of met de Haagse pandbrigade. Gelet op deze motivering van het college, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] niet aan de voorwaarde, neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, van de Huisvestingsverordening voldoet. [appellant] heeft daartegenover, ook ter zitting van de voorzieningenrechter, gesteld dat hij zijn woonprobleem niet zelf kan oplossen en dat hij ook buiten de regio op woningen reageert. [appellant] heeft daarover echter geen stukken overgelegd. Hij heeft ook niet met stukken aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is om een kamer te huren die binnen het budget past om het woonprobleem op te lossen. Dat [appellant], zoals hij ter zitting van de voorzieningenrechter heeft gesteld, de Haagse pandbrigade niet heeft ingeschakeld en geen contact heeft opgenomen met het Meld- en Steunpunt woonoverlast, omdat hij bang is voor represailles van de medebewoonster, is onvoldoende voor de conclusie dat hij zijn woonprobleem niet zelf kan oplossen.
5.2. Omdat [appellant] niet voldoet aan de bovenliggende voorwaarde dat hij zijn woonprobleem niet op andere wijze kan oplossen, heeft het college de aanvraag terecht niet nader inhoudelijk beoordeeld. Wat betreft het beroep van [appellant] op de in artikel 46 van de Huisvestingsverordening opgenomen hardheidsclausule, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in de situatie van [appellant] in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om deze toe te passen. Gelet op de vele woningzoekenden in de regio, is slechts in zeer uitzonderlijke situaties toepassing van de hardheidsclausule op zijn plaats. Hoewel de situatie van [appellant] en zijn echtgenote moeilijk is, onderscheidt deze situatie zich niet zodanig van die van andere mensen in de regio die in een moeilijke situatie verkeren dat het college aan hem met voorrang boven de vele andere woningzoekenden in de regio een voorrangsverklaring had moeten toekennen.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Grimbergen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2020
581.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019
Artikel 29
1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
a. 18 jaar of ouder zijn;
b. in afwijking van het eerste lid onder a kan een aanvrager die nog geen 18 jaar of ouder is een verzoek indienen als:
- de aanvrager een kind heeft of
- beide ouders van de aanvrager zijn overleden en het verzoek wordt ondersteund met een advies van een erkende voorziening voor hulpverlening of voogd of
- de aanvrager is getrouwd of getrouwd geweest of
- de aanvrager is geregistreerd partner of geregistreerd partner geweest of
- er sprake is van handlichting (als bedoeld in artikel 235 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek).
c. gedurende de termijn van minimaal één jaar ingezetene zijn, dan wel beschikken over een economische of maatschappelijke binding, dan wel in de positie verkeren als bedoeld in artikel 12 derde lid, van de Huisvestingswet 2014 dan wel vergunninghouder zijn, die na de verlening van de verblijfsvergunning voor de eerste maal woonruimte zoeken.
d. de Nederlandse nationaliteit bezitten dan wel beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland en;
e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en;
f. naar verwachting bij toepassing van de in artikel 19, eerste lid, bedoelde volgordecriteria niet binnen de termijn van drie maanden andere woonruimte zullen krijgen en
g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
2. Een voorrangsverklaring volgens het eerste lid wordt verleend:
[…].
b. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen;
[…].
Artikel 46
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.