ECLI:NL:RBDHA:2020:3521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/5972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot weigering WIA-uitkering en nadere besluitvorming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiseres, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet had ontvangen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar per 1 april 2019 een WIA-uitkering had geweigerd. Na een herbeoordeling heeft verweerder op 4 maart 2020 alsnog een WIA-uitkering toegekend, maar eiseres was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 36,29% en betoogde dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit II, dat de eerdere weigering introk, niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van eiseres. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang meer had bij een beoordeling daarvan. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit II onderschreven, waarbij verweerder zich had gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.D. van Alphen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd met ingang van 1 april 2019 aan eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en haar per 1 april 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was van 10 januari 2000 tot 31 mei 2016 werkzaam als interieur architect bij Bullhorst Architecten en Stedenbouwers B.V. Na het einde van haar dienstverband is haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Zij heeft zich vanuit de WW ziekgemeld met angstklachten en is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. De herbeoordeling na één jaar heeft niet geleid tot beëindiging van die uitkering. Met een aanvraag van 16 januari 2019 heeft eiseres een WIA‑uitkering verzocht.
2. Bestreden besluit I berust op het standpunt dat eiseres per 1 april 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Verweerder heeft met bestreden besluit II aan eiseres met ingang van 1 april 2019 alsnog een WIA-uitkering toegekend omdat de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep (b&b) een functie die aanvankelijk geschikt werd bevonden voor eiseres heeft laten vervallen en eiseres op basis van het inkomen dat zij kan verdienen met de overgebleven functies 36,29% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Zij betoogt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Volgens eiseres is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Voorts is bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen rekening gehouden met haar ADHD en zijn haar rugklachten gebagatelliseerd, aldus eiseres. Daarnaast heeft zij een obsessief compulsieve stoornis en concentratieklachten waaraan volgens eiseres onvoldoende gewicht is toegekend. Eiseres meent tot slot dat de voor haar geduide functies niet geschikt zijn.
Bestreden besluit I is volgens eiseres bovendien onzorgvuldig tot stand gekomen omdat zij niet is uitgenodigd voor de hoorzitting in de bezwaarfase.
Het beroep tegen bestreden besluit I
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bestreden besluit I heeft ingetrokken en heeft vervangen door bestreden besluit II. Met bestreden besluit II is gedeeltelijk aan de bezwaren van eiseres tegemoetgekomen, nu haar alsnog een WIA-uitkering is toegekend. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat zij ten onrechte niet is gehoord op haar bezwaar tegen bestreden besluit I ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit I niet‑ontvankelijk verklaren.
Het beroep tegen bestreden besluit II
6. Bestreden besluit II komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van eiseres. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres tegen bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II. De rechtbank zal dit besluit inhoudelijk beoordelen.
De medische beoordeling
7. Verweerder heeft zich over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres laten adviseren door een primaire verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Vooropgesteld wordt dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1.
Een primaire verzekeringsarts in dienst van verweerder heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres op 28 januari 2019 onderzocht. Naar aanleiding van zijn bevindingen heeft de primaire verzekeringsarts een FML opgesteld waarin de beperkingen van de belastbaarheid van eiseres zijn vastgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft eveneens het dossier bestudeerd, waaronder de uit de behandelend sector ontvangen informatie. Hij heeft eiseres niet onderzocht, omdat hij dat niet nodig achtte gelet op de aanwezige gegevens en de gronden van bezwaar. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b op basis van de beschikbare informatie geen compleet beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat de verzekeringsartsen geen klachten over het hoofd hebben gezien. De rechtbank acht het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig.
7.2.
De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij eiseres de diagnoses ‘obsessieve compulsieve stoornis’ en ‘sociale angststoornis’ zijn gesteld en dat zij in september 2015 onder behandeling is gekomen bij PsyQ. Daarnaast heeft eiseres sinds december 2018 wekelijks een EMDR-behandeling ondergaan. Bij het eigen onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat in vergelijking met het vorige onderzoek sprake is van een verbetering, maar dat eiseres nog steeds geconfronteerd wordt met een ziekte of stoornis die aanleiding geeft tot het stellen van arbeidsbeperkingen. De primaire verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiseres benutbare mogelijkheden heeft, maar dat zij beperkt is ten aanzien van haar persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast dienen eisen gesteld te worden aan haar werksituatie en dient rekening gehouden te worden met de verminderde energetische belastbaarheid van eiseres. De primaire verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien om naast de aangenomen beperkingen een medische urenbeperking te duiden.
7.3.
De verzekeringsarts b&b heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de FML. Hij heeft nader toegelicht dat bij eiseres weliswaar een vermoeden van ADHD bestond, maar dat die diagnose niet is gesteld. Volgens de verzekeringsarts b&b is het al dan niet stellen van deze diagnose echter niet doorslaggevend en is met eventuele beperkingen als gevolg van ADHD voldoende rekening gehouden in de beperkingen die door de primaire verzekeringsarts zijn aangenomen. Ook de beperkingen aan de fysieke belastbaarheid van eiseres zijn volgens de verzekeringsarts b&b onderkend door de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b waren de rugklachten van eiseres bij het onderzoek niet te objectiveren en vonden deze klachten evenmin steun in een neurologische of orthopedische diagnose.
7.4.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van verweerder de belastbaarheid van eiseres onjuist hebben ingeschat. Eiseres heeft in beroep informatie van 4 december 2019, 17 januari 2020 en 24 januari 2020 overgelegd van een psychotherapeut en psychiater in dienst van PsyQ. Deze informatie bevat een beschrijving van de behandelingen die zij bij PsyQ heeft ondergaan en een overzicht van de medicatie die zij sinds het einde van deze behandelingen gebruikt. De rechtbank kent aan deze informatie niet het door eiseres gewenste gewicht toe. Uit de nadere informatie volgt dat de behandeling van eiseres bij PsyQ is beëindigd en dat zij door deze behandeling enige afname van haar klachten heeft ervaren. Eiseres vreest echter dat haar klachten weer zullen toenemen zodra zij spanningen ervaart, bijvoorbeeld als zij weer aan het werk gaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in reactie op de overgelegde informatie overtuigend uiteengezet dat deze geen aanleiding geeft tot wijziging van zijn eerdere advies, nu in de FML voldoende rekening is gehouden met de resterende kwetsbaarheid van eiseres na afronding van haar behandeling. De verzekeringsarts b&b heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de door eiseres gevreesde terugval als zij gaat werken. Volgens vaste rechtspraak dienen beperkingen aan de belastbaarheid immers medisch objectiveerbaar te zijn en komt aan de wijze waarop een betrokkene de eigen klachten ervaart, in het systeem van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. [1]
7.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de medische grondslag van bestreden besluit II onderschrijft.
De arbeidsdeskundige beoordeling
8. Verweerder heeft zich in bestreden besluit II gebaseerd op een rapportage van zijn arbeidsdeskundige b&b. Uit deze rapportage volgt dat eiseres geschikt wordt geacht voor de functies archiefmedewerker (SBC-code 315132), medewerker ondersteuning DIV (SBC‑code 553020) en assembleur (SBC-code 271130).
9. Eiseres heeft haar beroepsgrond dat zij ten onrechte geschikt is geacht voor de functie ‘administratief medewerker afhandelingen’ met SBC-code 515080 ter zitting ingetrokken, nu die functie niet voor haar is geduid.
10. Eiseres betoogt dat ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de FML, de voor haar geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. Volgens eiseres is onvoldoende rekening gehouden met haar klachten als gevolg van haar obsessieve compulsieve stoornis, nu de geduide functies onder meer een groot beroep doen op alertheid, concentratievermogen en handelingstempo. Ook zijn de werkzaamheden die met de functies gepaard gaan onvoorspelbaar en vergen zij teveel verantwoordelijkheid, aldus eiseres.
10.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Verweerder gebruikt bij de bepaling of en in hoeverre iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het is vaste rechtspraak dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is als ondersteunend systeem en methode bij die beoordeling. [2] Ook dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de gegevens zoals die in het CBBS zijn opgenomen. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Uit de arbeidsdeskundige rapportage volgt dat de geduide functies grotendeels passen binnen de belastbaarheid van eiseres zoals die blijkt uit de FML. In de gevallen waarin sprake is van een overschrijding, is in de arbeidsdeskundige rapportage navolgbaar uiteengezet waarom de desbetreffende functie toch geschikt is voor eiseres. De arbeidsdeskundige b&b heeft in dit verband toegelicht dat bij de geduide functies de mogelijkheid bestaat om na een half uur te vertreden, zodat de aandacht een korte periode niet op het werk gericht hoeft te zijn. Het vasthouden van de aandacht levert volgens de arbeidsdeskundige b&b, die hierover overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts b&b, daarom geen overschrijding op van de belastbaarheid van eiseres. Dat geldt volgens de arbeidsdeskundige b&b ook voor het verdelen van de aandacht, nu de geduide functies werkzaamheden verlangen met een routinematig karakter. De vereiste werkzaamheden zijn verder voorspelbaar, verlangen geen hoog handelingstempo en brengen weinig verantwoordelijkheid met zich mee omdat steeds kan worden teruggevallen op een leidinggevende, aldus de arbeidsdeskundige. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd biedt, bij gebrek aan een concrete en verifieerbare onderbouwing, geen aanknopingspunten om de arbeidsdeskundige beoordeling onjuist te achten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit II.
11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiseres op de datum in geding 36,29% arbeidsongeschikt was. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
12. Nu verweerder met bestreden besluit II gedeeltelijk aan eiseres tegemoet is gekomen door bestreden besluit I in te trekken en alsnog een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres en te gelasten dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
De proceskosten aan de zijde van eiseres stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.D. David, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 april 2020.
griffier
rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 15 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:77.
2.CRvB 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:235.
3.CRvB 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:236.