ECLI:NL:CRVB:2020:77
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens geen toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich op 1 juni 2010 ziek gemeld en het Uwv weigerde op 15 augustus 2012 een uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat haar gezondheid sindsdien was verslechterd en dat er sprake was van toegenomen beperkingen. Het Uwv heeft echter in verschillende rapporten, waaronder van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gemotiveerd dat er geen wezenlijke wijzigingen in de beperkingen van appellante zijn vastgesteld sinds de beoordeling in 2012.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen toename van beperkingen was, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen toegenomen beperkingen waren. De Raad volgde de conclusie dat de klachten van appellante niet medisch te objectiveren waren en dat de subjectieve klachtenbeleving van appellante niet doorslaggevend was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.