In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben. De maatregel van bewaring was op 31 januari 2020 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft in het kader van de Coronamaatregelen partijen gevraagd om hun standpunten schriftelijk in te dienen en heeft de zaak telefonisch behandeld op 30 maart 2020.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks dat de behandeling van het beroep niet binnen de gebruikelijke termijn van veertien dagen heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de bijzondere omstandigheden rondom de Coronamaatregelen rechtvaardigen dat van deze termijn is afgeweken. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank is van oordeel dat de uitzettingsbelemmeringen tijdelijk zijn en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het verlenen van medewerking aan zijn uitzetting.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat de maatregel van bewaring kan voortduren. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De uitspraak wordt niet openbaar uitgesproken vanwege de Coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.