Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen
[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), beiden te [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Zelfs indien wordt uitgegaan van schending van de inlichtingenverplichting, dan nog zou eiser recht gehad hebben op (aanvullende) bijstand. Eiser stelt zich ten aanzien van de terugvordering subsidiair op het standpunt dat verweerder had moeten afzien van terugvordering over de gehele periode wegens dringende redenen, zeker met betrekking tot de periode vóór de inwerkingtreding van artikel 54 Pw. Ten aanzien van de intrekking van de bijstand met ingang van 11 november 2016 stelt eiser dat hij geen ondubbelzinnig verzoek tot beëindiging van de uitkering heeft gedaan op 10 en 11 november 2016. Tenslotte voert eiser aan dat hij in bezwaar niet de beschikking heeft gehad over het volledige dossier. Het dossier dat hij in beroep heeft gekregen omvat meer dan het bezwaardossier. Het bestreden besluit kan alleen daarom al volgens eiser niet in stand blijven. [1] Eiseres heeft zich aangesloten bij de standpunten van eiser en vindt verder dat verweerder haar ten onrechte hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de aan eiser verstrekte bijstand en dat het onredelijk is dat verweerder tot volledige medeterugvordering is overgegaan.
4.11 Eisers hebben tegenover de sociale recherche op onder meer 10 november 2016 verklaringen afgelegd. Eiser heeft uiteindelijk verklaard dat eiseres en hij altijd een stel zijn geweest en dat er geen sprake was van een relatie als kamerhuurder en huisbaas. Eiser heeft verder verklaard dat hij vrijwel nooit huur betaalt. Eiseres betaalt volgens hem alles. Eiseres leent ook geld aan eiser. Zijn mobiele telefoon staat op naam van eiseres en wordt door haar betaald. Bij ziekte zorgen eiser en eiseres voor elkaar. Eiseres kookt voor hem. Soms verzorgt eiser het eten. Eiseres heeft verder twee honden gekocht, eiser zorgt meestal voor ze. Samen wilden ze een boot, eiseres heeft deze betaald.
Eiser vindt subsidiair dat, wanneer hij de inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen, hij daar wel recht op zou hebben gehad, maar hij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Deze grond treft dus geen doel.
Eiser vindt, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, dat hij na het einde van zijn relatie in 2014 nog aanspraak had op bijstand. Eiser was toen, zoals hiervoor is vastgesteld, echter geen zelfstandig subject van bijstand. Hij had toen geen te honoreren aanspraak op bijstand en had dus ook geen procesbelang bij de inhoudelijke beoordeling van de intrekking van het recht op bijstand per 11 november 2016.