In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag vennootschapsbelasting (VPB) voor het jaar 2014. Eiseres had op 8 maart 2015 verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte VPB 2014 op basis van de beconregeling. De inspecteur heeft op 22 september 2018 de aanslag opgelegd, waarbij hij de rente op de lening aan de certificaathouder heeft gecorrigeerd. Eiseres betwistte de tijdigheid van de aanslag en de correctie van de rente.
De rechtbank oordeelde dat er rechtsgeldig uitstel was verleend voor het doen van de aangifte, en dat de aanslag tijdig was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat het uitstelverzoek op 8 maart 2015 door de inspecteur was ontvangen en dat het uitstel was verleend tot 1 mei 2016. De rechtbank concludeerde dat de aanslagtermijn was verlengd met de duur van het verleende uitstel, waardoor de aanslag tijdig was opgelegd.
Daarnaast oordeelde de rechtbank over de correctie van de rente. De rechtbank volgde de redenering van de inspecteur dat eiseres als gelduitlener aan haar certificaathouder niet vergeleken moest worden met een financiële instelling, maar met een particuliere belegger. De inspecteur had aannemelijk gemaakt dat de rente voor de lening ten minste 4% had moeten zijn, rekening houdend met de risico's van de lening. Eiseres kon niet aantonen dat een lagere rente gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.