ECLI:NL:HR:1997:AA3236

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32037
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. Bellaart
  • M. van der Putt-Lauwers
  • P. van Brunschot
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en geldleningsovereenkomst tussen aandeelhouder en vennootschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1992, waarbij de belastingdienst een aanslag heeft opgelegd van ƒ 5.213.550,--. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de aanslag verlaagd tot ƒ 5.093.695,--. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld, waarbij de focus lag op een geldleningsovereenkomst tussen de vennootschap en haar directeur/aandeelhouder. Het Hof had geoordeeld dat de rente van 7,5% die de vennootschap aan haar aandeelhouder betaalde, te laag was in vergelijking met de marktstandaard van 9,5%. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onbegrijpelijk oordeel had gegeven door de vennootschap te vergelijken met financiële instellingen, terwijl de vennootschap niet op dezelfde wijze op de hypotheekmarkt opereert. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën de proceskosten van de belanghebbende dient te vergoeden, inclusief het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer Van der Linde, met de overige raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z (Curaçao) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 februari 1996 betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.213.550,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.093.695,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1.1. Belanghebbende heeft volgens een akte van 1 december 1992 een geldleningsovereenkomst gesloten met haar directeur/aandeelhouder E ter financiering van de aanschaf van onroerend goed door deze. De overeenkomst bevat een positieve/negatieve hypotheekverklaring. Zekerheden zijn niet gesteld. Uiterlijk op 31 december 1998 dient de aflossing van de dan openstaande schuld plaats te vinden. De rente bedraagt 7,5 percent per jaar.
3.1.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende door in te stemmen met een rentevoet van 7,5 percent voor vorenbedoelde geldlening haar aandeelhouder een voordeel heeft willen doen toekomen, omdat, uitgaande van de standaardhypotheekrente in oktober 1992 van 9,5 percent, een zakelijke rentevergoeding inclusief risico-opslag in goede justitie op 10,5 percent diende te worden gesteld.
3.1.3. Voor zover de middelen opkomen tegen dit oordeel treffen zij doel. Door uit te gaan van de standaardhypotheekrente heeft het Hof belanghebbende als gelduitlener vergeleken met de gelduitlenende financiële instellingen die bedoelde rente plegen te bedingen. Aldus heeft het Hof een onbegrijpelijk oordeel gegeven, nu, naar moet worden aangenomen, belanghebbende ter zake van de onderhavige geldlening niet op met die instellingen vergelijkbare wijze op de hypotheekmarkt optreedt en derhalve niet met zodanige instellingen, doch veeleer met een particuliere belegger dient te worden vergeleken.
3.2. Voor zover de middelen opkomen tegen andere oordelen van het Hof, kunnen zij niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op hetgeen hiervóór in 3.1.3 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 5 februari 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brun- schot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.