ECLI:NL:RBDHA:2020:2522
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingrente in rekening gebracht door de Belastingdienst en de rechtmatigheid daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2015, waarbij belastingrente in rekening was gebracht. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door belastingrente in rekening te brengen, aangezien de aanslag binnen de wettelijke termijn was opgelegd en de lange duur van de aanslagregeling deels aan eiseres te wijten was.
De rechtbank overwoog dat eiseres uitstel had gekregen voor het indienen van de aangifte Vpb tot 1 november 2016, maar dat de aangifte pas op 11 april 2017 was ingediend. De inspecteur had de aangifte gecorrigeerd en de aanslag Vpb was op 26 januari 2019 opgelegd. Eiseres stelde dat de belastingrente ten onrechte was berekend, omdat er sprake zou zijn van een pleitbaar standpunt met betrekking tot de afwaardering van de onroerendgoedportefeuille. De rechtbank verwierp dit standpunt en stelde vast dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen was berekend.
De rechtbank concludeerde dat de belastingrente terecht was opgelegd en dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.