ECLI:NL:RBDHA:2020:2519
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslagen en vergrijpboetes inzake Franse spaartegoeden en bewijsvoering van belastingplichtige
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die Franse spaartegoeden had, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor de jaren 2005 tot en met 2015, waarbij ook vergrijpboetes waren opgelegd. Eiseres stelde dat haar Franse spaartegoeden vrijgesteld waren in Box 1, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De rechtbank concludeerde dat de spaartegoeden belastbaar waren in Box 3 en dat de vergrijpboetes terecht waren opgelegd, omdat eiseres opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan.
De rechtbank behandelde ook de vraag of de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes terecht waren opgelegd. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de belastingplicht voor haar Franse spaarrekeningen en dat deze vergelijkbaar waren met vrijgestelde spaarproducten in Nederland. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat eiseres de spaarrekeningen niet had aangegeven in haar aangiften, wat leidde tot een bewuste kans op te weinig belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat de vergrijpboetes van 30% en 60% terecht waren opgelegd, omdat eiseres had moeten weten dat de spaarrekeningen onderworpen waren aan belastingheffing.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.