ECLI:NL:RBDHA:2020:15171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
20-21175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen en bevindingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, van Eritrese nationaliteit, een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die zijn identiteit en herkomst konden onderbouwen. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder een DNA-onderzoek en een kopie van een doopakte, niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de identiteit en herkomst van eiser niet vaststonden en dat de eerder ingediende documenten niet opnieuw konden worden ingediend als nieuwe bewijsstukken. Eiser had ook aangevoerd dat hij als minderjarige niet was bijgestaan tijdens het aanmelden, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet nieuw was en daarom niet kon worden meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier B.L. Meijer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21175

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L.M.F. Verhaegh).

ProcesverloopBij besluit van 3 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.21176, plaatsgevonden op 24 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003].
Eerdere asielaanvraag
Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 18 oktober 2018 afgewezen. In deze procedure is door verweerder geloofwaardig geacht dat eiser de Eritrese nationaliteit bezit. Verweerder heeft de gestelde identiteit en herkomst van eiser echter niet geloofwaardig gevonden. Dat besluit staat door de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 6 november 2019 [1] en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 december 2019 [2] in rechte vast.
Huidige asielaanvraag
3. Op 11 november 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Daarbij beroept eiser zich op de volgende documenten om zijn identiteit en herkomst alsnog te onderbouwen:
  • een DNA-verwantschapsonderzoek waaruit met 99,999% zekerheid volgt dat hij dezelfde biologische ouders heeft als [A];
  • een kopie doopakte;
  • een verklaring van zijn ouders;
  • een kopie van het ID bewijs van zijn ouders;
  • de resultaten van een niet verbale intelligentietest.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het DNA-onderzoek en de kopie van de doopakte bevatten volgens verweerder geen informatie waarmee de identiteit en herkomst van eiser kan worden aangetoond. Het DNA-onderzoek wijst slechts uit dat eiser verwant is met [A]. De doopakte, die slechts in kopie is overgelegd, bevat geen identificerende kenmerken. Over de verklaring van de ouders overweegt verweerder dat deze niet afkomstig is uit een objectief verifieerbare bron, en dat er daarom niet de waarde aan gehecht kan worden die eiser er graag aan gehecht had willen zien. De ID-bewijzen van de ouders zeggen volgens verweerder verder ook niks over de identiteit van eiser. Bovendien zijn zij al in de vorige procedure overgelegd, zodat ze alleen al om die reden niet als nieuwe elementen kunnen worden aangemerkt. Over de niet verbale intelligentietest overweegt verweerder dat deze geen identificerende kenmerken bevat. Verder ziet verweerder niet in waarom eiser een dergelijke test niet eerder heeft kunnen overleggen. Eiser heeft niet eerder gesteld dat zijn mogelijkheden om te verklaren beperkt zouden zijn door zijn lage intelligentie.
Toetsingskader
5. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 juni 2016. [3] Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
De overgelegde documenten
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de overgelegde stukken kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen en bevindingen. Zo laat het DNA-onderzoek zien dat eiser een volle broer is van [A], die een asielvergunning heeft in Nederland. Dat wat in zijn procedure geloofwaardig is bevonden over zijn familieleden moet dus ook onverkort gelden voor eiser. Verder is er ten onrechte geen enkele waarde toegekend aan de verklaring van de ouders van eiser. Dat zij niet zijn aan te merken als objectieve bron maakt niet dat de verklaring in zijn geheel geen bewijskracht heeft. [4] Ook is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de ingebrachte doopakte. Dat er geen pasfoto op staat betekent niet dat het geen identificerend document is. Dat standpunt van verweerder is ook in strijd met het standpunt dat verweerder bijvoorbeeld inneemt ten aanzien van Eritrese geboorteakten of bewonerspassen waar ook geen pasfoto’s op staan. Ten slotte wijst eiser erop dat de intelligentietest is overgelegd omdat die in samenhang moet worden bezien met de andere relevante elementen die naar voren zijn gebracht. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat eiser niet zeker wist wat zijn geboortedatum was, te meer omdat het in Afrikaanse landen niet zo gangbaar is om te weten wanneer je bent geboren.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de door eiser overgelegde documenten niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen, als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Dit oordeel wordt hieronder nader toegelicht.
8. Ten aanzien van het DNA-onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek is met 99,999% zekerheid gebleken dat [A] de broer van eiser is. Eiser en [A] hebben dezelfde ouders. Hoewel hieruit volgt dat er een familierechtelijke relatie bestaat tussen eiser en [A] is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hiermee niet (alsnog) de identiteit en herkomst van eiser aannemelijk is gemaakt. Het resultaat van het DNA-onderzoek is dan ook geen nieuw element of bevinding die relevant kan zijn voor de beoordeling van eisers identiteit of land van herkomst. Verder is verweerder er in de eerdere procedure ook al vanuit gegaan dat eiser de broer is van [A]. Ook om die reden kan niet worden gesproken van een nieuw element of bevinding. Omdat elke asielaanvraag op zijn eigen merites moet worden beoordeeld heeft verweerder bovendien niet ten onrechte overwogen dat dit DNA-onderzoek niet leidt tot de conclusie dat alles wat in de asielaanvraag van de broer van eiser geloofwaardig is gevonden, ook geloofwaardig moet worden geacht ten aan aanzien van eiser. De omstandigheid dat beiden verschillend hebben verklaard over bijvoorbeeld familieleden, was juist een van de redenen om het relaas van eiser ongeloofwaardig te vinden.
9. Ten aanzien van de kopie doopakte overweegt verweerder terecht dat de authenticiteit van het document niet kan worden vastgesteld omdat het een kopie betreft. Anders dan eiser stelt, is dit echter niet de enige reden dat verweerder dit document niet aanwijst als nieuw element. De doopakte bevat namelijk geen identificerende kenmerken, zoals bijvoorbeeld een pasfoto. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat dit document ziet op zijn persoon. Om die reden heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de doopakte geen informatie bevat die de identiteit en herkomst van eiser alsnog aantoont.
10. Over de verklaring van de ouders overweegt verweerder niet ten onrechte dat deze voortkomt uit een niet objectief verifieerbare bron. De omstandigheid dat, zoals eiser aanvoert, in bepaalde situaties informatie uit een niet objectieve bron in aanmerking moet worden genomen, betekent niet dat dat ook in dit geval zo is. Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag rust op eiser een zwaardere bewijslast dan in een situatie van een eerste aanvraag. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat, tegen de achtergrond van de ongeloofwaardig gevonden verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst, met de verklaring van de ouders de identiteit van eiser niet alsnog aannemelijk is gemaakt.
11. De ID-bewijzen van de ouders zijn reeds in de vorige procedure overgelegd, en kunnen alleen al daarom niet worden aangemerkt als nieuwe elementen. Bovendien zien ook de ID-bewijzen van de gestelde ouders niet op de identiteit van eiser zelf.
11. Over de resultaten van de niet-verbale intelligentietest heeft verweerder ten slotte niet ten onrechte overwogen dat deze geen identificerende kenmerken bevat waarmee de identiteit en herkomst van eiser kunnen worden vastgesteld. Het document kan dan ook geen ander licht werpen op de reeds in de eerdere procedure ongeloofwaardig bevonden elementen. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet valt in te zien waarom eiser niet eerder heeft kunnen inbrengen dat zijn intelligentie mogelijk een effect heeft gehad op zijn mogelijkheden om consistent te verklaren. Uit het overgelegde document blijkt overigens niet welke betekenis het vastgestelde IQ zou kunnen hebben op eisers vermogen om te verklaren. Dat de intelligentie van eiser enige invloed heeft gehad op de eerdere procedure is bovendien op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de verklaringen van eiser in de eerste procedure valt niet af te leiden dat hij niet in staat was om (gedetailleerd) te verklaren. De rechtbank volgt daarom niet eisers stelling dat verweerder zijn eerdere verklaringen nog eens moet beoordelen in het licht van de resultaten van de intelligentietest.
Onderlinge samenhang
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser verder niet onderbouwd dat verweerder de overgelegde stukken niet in onderlinge samenhang heeft bezien. Verweerder geeft in het bestreden besluit namelijk aan dat wel te hebben gedaan. Gelet op wat onder punt 8 tot en met 12 is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser geen stukken heeft overgelegd die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en in het bijzonder de vaststelling van zijn identiteit en herkomst.
Strijd met Procedurerichtlijn?
11. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn heeft gehandeld door geen enkel onderzoek te doen naar de door eiser overgelegde stukken.
11. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Uit het bestreden besluit en het voornemen volgt dat verweerder de ingebrachte documenten heeft voorgelegd aan Bureau Documenten. Dat Bureau kon de echtheid van de doopakte en de identiteitskaarten van de ouders echter niet controleren omdat er fotokopieën zijn overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze stukken op grond van de Procedurerichtlijn niet verder heeft hoeven onderzoeken. Los van de echtheid van het document heeft verweerder immers per document overwogen waarom die niet als nieuw element of bevinding kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat de overgelegde stukken geen vragen oproepen en dat er dus geen reden was om eiser erover nader te horen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besteden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
11. De stelling van eiser dat zijn zaak moet worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen van de rechtbank Den Bosch [5] volgt de rechtbank ook niet. In die zaak is aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorgelegd of het strijdig is met artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn om originele stukken nooit als nieuwe elementen en bevindingen aan te merken indien de authenticiteit van die documenten niet kan worden vastgesteld, en zo ja, of het dan nog verschil maakt of er sprake is van een kopie of documenten die afkomstig zijn uit een niet-verifieerbare bron. De rechtbank ziet in deze vragen geen aanleiding om de zaak van eiser aan te houden. In de zaak van eiser is, naast de overweging dat er sprake is van een kopie van de doopakte en de identiteitsbewijzen van de gestelde ouders, namelijk ook overwogen dat er andere redenen zijn om de stukken niet aan te merken als nieuwe elementen. De rechtbank wijst het verzoek om de zaak aan te houden dan ook af.
17. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij als minderjarige tijdens het aanmelden niet is bijgestaan en stelt zich op het standpunt dat dit in strijd is met artikel 25 van de Procedurerichtlijn. De daardoor afgelegde verklaringen kunnen hem daarom niet blijvend worden tegengeworpen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze stelling in de eerste procedure naar voren had moeten worden gebracht en in dat opzicht geen nieuw element of bevinding is.
Belang van het kind
18. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van het kind (artikel 24 van het Handvest en artikel 3 van het IVRK). Deze beroepsgrond treft geen doel omdat niet duidelijk is gemaakt waarin verweerder tekortgeschoten zou zijn.
Conclusie
19. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat de overgelegde documenten de twijfel over de identiteit en herkomst niet kunnen wegnemen, zodat geen sprake is van rechtens relevante nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
19. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag. In dat verband is van belang dat de identiteit en herkomst van eiser niet vaststaat. Eiser gaat er vanuit dat verweerder van hem verlangt dat hij naar Eritrea terugkeert, maar omdat het land van herkomst voor verweerder niet vaststaat is een vertrek naar Eritrea niet de basis voor een beoordeling op basis van artikel 83.0a van de Vw.
19. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.24367
2.201908182/1/V2
4.Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1539).