In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van een eerder afgegeven voorrangsverklaring, die op 26 maart 2019 was toegekend. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet optimaal had gereageerd op het woningaanbod tijdens de voorrangsperiode. Eiseres had slechts op twee woningen gereageerd, terwijl zij in totaal 26 keer de mogelijkheid had om te reageren. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij de voorrangsverklaring niet binnen de geldigheidstermijn had kunnen benutten. Eiseres had twee passende woningen aangeboden gekregen, maar deze had zij geweigerd om redenen die de rechtbank niet voldoende vond om de weigering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het oplossen van haar woonprobleem.