ECLI:NL:RBDHA:2020:15143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging voorrangsverklaring in het kader van de Huisvestingsverordening Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van een eerder afgegeven voorrangsverklaring, die op 26 maart 2019 was toegekend. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet optimaal had gereageerd op het woningaanbod tijdens de voorrangsperiode. Eiseres had slechts op twee woningen gereageerd, terwijl zij in totaal 26 keer de mogelijkheid had om te reageren. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij de voorrangsverklaring niet binnen de geldigheidstermijn had kunnen benutten. Eiseres had twee passende woningen aangeboden gekregen, maar deze had zij geweigerd om redenen die de rechtbank niet voldoende vond om de weigering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het oplossen van haar woonprobleem.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor verlenging van een eerder afgegeven voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 14 december 2020. Eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 23 september 2019 een aanvraag om verlenging van de aan haar op 26 maart 2019 toegekende voorrangsverklaring ingediend. Het was niet gelukt om binnen de periode van drie maanden een woning te vinden.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om verlenging afgewezen omdat eiseres tijdens de voorrangsperiode niet optimaal heeft gereageerd op het woningaanbod. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden, als bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (de Verordening).
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiseres twee passende woningen aangeboden heeft gekregen en dit aanbod heeft geweigerd. Eiseres had door één van deze woningen te accepteren haar woonproblemen kunnen oplossen. Het betreft de woning in de [straat] [huisnummer 1] in [plaats 1] en de woning in [laan] [huisnummer 2] in [plaats 2] . Tevens is gebleken dat eiseres in de periode dat de voorrangsverklaring geldig was slechts op twee woningen heeft gereageerd via Woonnet-Haaglanden terwijl het in deze periode mogelijk was geweest om twee keer per week te reageren, in totaal dus 26 keer. Door actief en passend te zoeken had eiseres haar woonprobleem kunnen oplossen. Eiseres heeft één woning geweigerd, omdat zij het portiek niet veilig vond en een andere, omdat zij op dat moment door persoonlijke omstandigheden niet helder kon nadenken (haar ex had haar zoon aangevallen). Verweerder heeft gewezen op het zoekprofiel, behorend bij de voorrangsverklaring, waarin de criteria zijn beschreven die bepalen wanneer een woning passend is voor eiseres en haar gezin. Veiligheid maakt hiervan geen onderdeel uit en is geen reden om een passende woning te weigeren of er niet op te reageren. Dat eiseres door persoonlijke omstandigheden een passende woning heeft geweigerd, maakt niet dat de woonweigering niet aan eiseres valt toe te rekenen. Verweerder heeft afgezien van het horen. Verweerder heeft eiseres bij brief van 2 april 2020 in de gelegenheid gesteld haar gronden van bezwaar aan te vullen. In de reactie van eiseres van 3 april 2020 heeft verweerder geen aanleiding gezien eiseres te horen, nu eiseres in haar reactie geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd die het standpunt van verweerder doen wijzigen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de hardheidsclausule moet worden toegepast.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en herhaalt dat zij in de periode waarin de voorrangsverklaring geldig was onder grote psychische druk stond. Zij heeft de aangeboden woning afgewezen, omdat deze niet de veiligheid van haarzelf en haar kinderen kon waarborgen. Zij benadrukt de noodzaak van een veilige woonruimte. Zij heeft tot juni 2020 om haar huidige woning te verlaten.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Op grond van artikel 30, derde lid, van de Verordening kan, na advies van de Toetsingscommissie, de duur van de voorrangsverklaring ten hoogste één maal worden verlengd, indien de woningzoekende kan aantonen dat de voorrangsverklaring niet binnen de termijn waarvoor de voorrangsverklaring geldt, kon worden benut én er niet sprake is van een of meer weigeringen van een passende woningaanbieding.
4.3.
Op grond van artikel 46 van de Verordening is verweerder bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de woning erg onveilig aanvoelde door de gezamenlijke open toegang op de galerij, waardoor de woning niet passend was. Het ligt op de weg van eiseres om te onderbouwen, waarom de woning niet passend was, een enkele stelling is onvoldoende. Dat zij dit niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van foto’s, komt voor haar risico. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7791, rechtsoverweging 5.5. Daar komt bij dat alle portiekwoningen en flats met of zonder lift beschikken over een dergelijke gezamenlijke open toegang.
Niet in geschil is dat de aangeboden woningen vallen binnen het zoekprofiel van de voorrangsverklaring. De rechtbank overweegt dat als eiseres het niet eens was met het zoekprofiel, zij dit had moeten aanvoeren in een bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2019. Niet in geschil is dat zij dit niet heeft gedaan.
Dat eiseres ten tijde van het aanbod van de andere woning erg gespannen was, is evenmin een reden om de woning te weigeren dan wel niet te reageren op het woningaanbod. Zij had iemand in haar omgeving kunnen vragen om voor haar te reageren. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 januari 2020, SGR 19/4412.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft aangetoond waarom zij de voorrangsverklaring niet binnen de termijn van drie maanden kon benutten. Van degene die een voorrangsverklaring heeft mag gevergd worden dat hij er alles aan doet om binnen de geldigheidstermijn van die voorrangsverklaring een woning te krijgen. Eiseres heeft met gebruikmaking van de voorrangsverklaring ruim voldoende de gelegenheid gehad om haar woonsituatie op te lossen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigering van eiseres om de twee woningen te aanvaarden in de weg staat aan een verlenging van de voorrangsverklaring. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1315.
Verweerder heeft in de situatie van eiseres in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule, zoals genoemd in artikel 46 van de Verordening, toe te passen. Gelet op de vele woningzoekenden in de regio en het zeer beperkte aantal beschikbare sociale huurwoningen, is slechts in zeer uitzonderlijke situaties toepassing van de hardheidsclausule op haar plaats (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1641). De situatie van eiseres, hoe moeilijk ook, onderscheidt zich niet of onvoldoende van de vele andere mensen in de Haagse regio die in een soortgelijke vervelende of ernstige woonsituatie verkeren. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3357, rechtsoverweging 2. Het lag daarom op de weg van eiseres om haar woonruimteprobleem zelf op te lossen door in te gaan op de passende woningaanbiedingen. Dat heeft zij niet gedaan.
6. Voor zover eiseres heeft verwezen naar gronden die zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat verweerder daarop in het bestreden besluit is ingegaan. Omdat eiseres niet uiteen heeft gezet waarom de desbetreffende overwegingen van verweerder onjuist zouden zijn, is de verwijzing geen reden om het bestreden besluit te vernietigen.
7. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
8. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat eiseres zich in dit beroep niet heeft doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener.
9.
Verder is ter zitting gebleken dat eiseres tot september 2021 een woning heeft gehuurd en bij Woonnet een inschrijfduur heeft op grond waarvan eiseres zelfstandig na september 2021 in haar behoefte aan woonruimte moet kunnen voorzien.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R, van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.