ECLI:NL:RVS:2019:1315

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
201802577/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om verlenging van een voorrangsverklaring voor woningtoewijzing

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 februari 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van het verzoek van [appellant] om verlenging van een voorrangsverklaring voor woningtoewijzing. De voorrangsverklaring was oorspronkelijk verleend op 17 december 2015 voor een periode van drie maanden, maar [appellant] verzocht om verlenging op basis van zijn medische situatie en de ongeschiktheid van zijn huidige woning. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] in de periode van de voorrangsverklaring slechts op één woning heeft gereageerd, terwijl er meer passende woningen beschikbaar waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 april 2019 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn argumenten en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de woning in Zoetermeer geschikt was, ondanks het feit dat er een lift aanwezig was. De Afdeling oordeelde dat de voorrangsverklaring slechts geldig was voor woningen zonder lift en dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de voorrangsverklaring niet binnen de geldigheidsduur had kunnen benutten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college het verzoek om verlenging van de voorrangsverklaring terecht had afgewezen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 april 2019.

Uitspraak

201802577/1/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2018 in zaak nr. 17/2056 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om verlenging van een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2019, waar het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont met zijn vrouw en vier kinderen in een benedenwoning in Den Haag. De woning heeft twee kleine slaapkamers. [appellant] heeft een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) en is daarom gevoelig voor harde geluiden. Vanwege de weinige ruimte maken zijn kinderen veel ruzie. Het geluid dat daarmee gepaard gaat doet hem herinneren aan zijn oorlogsverleden in Irak. Daarnaast heeft [appellant] chemokuren gehad waardoor het van belang is dat hij af en toe rust kan nemen. Mede omdat de woning in een buurt staat die volgens [appellant] onveilig is, verergeren zijn PTSS-klachten. De arts van de Geestelijke Gezondheidsdienst acht de woonsituatie van [appellant] op medische en psychische gronden ernstig en levensontwrichtend en belemmerend voor zijn herstel. Het college heeft daarom op 17 december 2015 voor de duur van drie maanden een voorrangsverklaring verleend.
1.1.    Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het college op verzoek van [appellant] de voorrangsverklaring gewijzigd in die zin dat de voorrangsverklaring geldt voor een portiekwoning of flat zonder lift op de onderste woonlaag en voor een benedenwoning. [appellant] heeft vervolgens het college verzocht de voorrangsverklaring te verlengen. Het college heeft dit verzoek afgewezen omdat [appellant] in de periode dat hij beschikte over een voorrangsverklaring op slechts één woning heeft gereageerd, terwijl er meer passende woningen aangeboden zijn, bijvoorbeeld in Zoetermeer, waarop hij niet heeft gereageerd. Bij het besluit op bezwaar is het college bij zijn standpunt gebleven.
Hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende kennis heeft genomen van het dossier en zijn onderbouwde standpunten links heeft laten liggen. Ten onrechte is de rechtbank niet ingegaan op zijn stelling dat hij niet mocht reageren op benedenwoningen in een gebouw waar ook een lift aanwezig is. Het oordeel van de rechtbank dat een benedenwoning geschikt is, terwijl er in datzelfde gebouw ook een lift aanwezig is, is gekunsteld. Het college heeft deze categorie nooit benoemd. De voorrangsverklaring was namelijk geldig voor gebouwen waarin geen lift aanwezig is, waardoor de voorrangsverklaring niet gold voor de woning in Zoetermeer, aldus [appellant].
Wettelijk kader
3.    Artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015 - 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) luidt: ‘De in artikel 29 tweede lid bedoelde voorrangsverklaring geldt alleen voor een termijn van drie maanden.’
Artikel 30, derde lid, van de Huisvestingsverordening luidt: ‘Indien de woningzoekende kan aantonen dat de voorrangsverklaring niet binnen de termijn waarvoor de voorrangsverklaring geldt, kon worden benut én er niet sprake is van een (of meer) weigeringen van een passende woningaanbieding, kan na advies van de toetsingscommissie de duur van de voorrangsverklaring ten hoogste één maal worden verlengd.’
Beoordeling hoger beroep
4.    Een voorrangsverklaring wordt verleend voor de duur van drie maanden. Uit de Huisvestingsverordening volgt dat de geldigheid van de voorrangsverklaring éénmaal verlengd kan worden. Daarvoor dient de aanvrager van een verlenging aan te tonen dat de voorrangsverklaring niet benut kon worden in de periode waarvoor de voorrangsverklaring is verleend. Daarnaast mag de aanvrager geen woningen weigeren die volgens de voorrangsverklaring passend zijn.
Uit het dossier volgt dat in de periode waarvoor de voorrangsverklaring is verleend er één woning in Zoetermeer, gekwalificeerd als benedenwoning, beschikbaar was. Volgens de voorrangsverklaring mocht [appellant] op deze woning reageren. [appellant] heeft echter niet op deze woning gereageerd. Nog los van de vraag of een lift aanwezig is in hetzelfde gebouw, neemt dit echter niet weg dat deze woning als benedenwoning is gekwalificeerd en daarom als geschikte woning moet worden beschouwd waarbij de voorrangsverklaring kan worden gebruikt. Bovendien heeft die woning een voordeur die is te bereiken zonder trap of lift. Niet valt in te zien waarom het oordeel van de rechtbank op dat punt gekunsteld is en de voorrangsverklaring niet van toepassing was op de woning in Zoetermeer. [appellant] heeft verder niet aangetoond waarom hij de voorrangsverklaring niet binnen de termijn van drie maanden kon benutten. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het college het verzoek om verlenging van de voorrangsverklaring terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Vermeulen    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
280-857.