ECLI:NL:RBDHA:2020:15013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.18956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en kwetsbaarheid eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 november 2020 heeft eiser aangevoerd dat het voornemen van de Staatssecretaris te vroeg was uitgebracht, omdat de termijn voor acceptatie van de claim nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke belemmeringen waren voor het uitbrengen van het voornemen en dat de Italiaanse autoriteiten het claimakkoord fictief hadden aanvaard. Eiser stelde ook dat hij kwetsbaar was vanwege zijn epilepsie en dat hij niet kon worden overgedragen zonder garanties voor opvang en medische zorg in Italië. De rechtbank oordeelde dat verweerder mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen bewijs was dat eiser geen zorg zou ontvangen in Italië.

De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder de uitbraak van het coronavirus, niet leidden tot een onrechtmatige vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18956
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.18957, plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben door middel van een fictief claimakkoord ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder het voornemen te vroeg heeft uitgebracht, omdat de termijn voor de acceptatie ofwel weigering van de claim nog niet was verstreken. Verweerder heeft hiermee in strijd met de geldende wet- en regelgeving gehandeld en eiser is hierdoor benadeeld. Verweerder had nadrukkelijk bij de Italiaanse autoriteiten moeten verifiëren of ze de asielaanvraag in behandeling wilden nemen, gelet op de bijzondere omstandigheid dat Italië de aan eiser verleende verblijfsvergunning heeft ingetrokken en aan hem een vertrekplicht heeft opgelegd.
3. De rechtbank overweegt dat eiser niet concreet heeft gemaakt welke wet- en regelgeving eraan in de weg staat dat verweerder in een Dublinzaak het voornemen uitbrengt voordat de betrokken lidstaat het claimverzoek heeft geaccepteerd. Naar het oordeel van de rechtbank valt er geen regel aan te wijzen die hieraan in de weg staat. Daarbij merkt de rechtbank op dat gesteld noch gebleken is hoe eiser door deze handelwijze van verweerder in zijn belangen is geschaad. Verder staat sinds 13 oktober 2020 het claimakkoord met Italië vast en heeft Italië de verantwoordelijkheid voor het asielverzoek van eiser fictief aanvaard. Dit fictieve claimakkoord staat op basis van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening gelijk aan aanvaarding van het verzoek en dit houdt voor de betrokken lidstaat de verplichting in om de vreemdeling terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Verweerder mag dan ook van dit fictieve claimakkoord uitgaan. De omstandigheid dat de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken en hij een vertrekplicht heeft, maakt niet dat verweerder het akkoord had moeten verifiëren bij de Italiaanse autoriteiten. In dit verband is van belang dat verweerder deze informatie en eisers detentie in Italië in het claimverzoek heeft vermeld.
4. Verder voert eiser aan dat hij vanwege zijn ziekte kwetsbaar is. Eiser heeft epilepsie en stelt dat hij niet kan worden overgedragen zonder expliciete toezegging van de Italiaanse autoriteiten dat aan hem opvang wordt geboden en dat hij toegang zal krijgen tot de nodige medische zorg. Eiser voert ook aan dat verweerder de reactie van de Italiaanse autoriteiten op de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gestelde vragen in de zaak van M.T. tegen Nederland af had moeten wachten. Ten slotte voert eiser aan dat de overdracht niet plaats kan vinden vanwege de uitbraak van het coronavirus en dat verweerder daarom had moeten wachten met het nemen van het voornemen.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser lijdt aan epilepsie en dat hij daarvoor medicijnen gebruikt. Dit betekent echter niet dat verweerder om aanvullende individuele garanties had moeten vragen voor opvang en toegang tot de medische zorg voor eiser. Verweerder mag ten opzichte van Italië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd1. Uit de uitspraken van de ABRvS van 8 april 20202 volgt dat zelfs in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet
aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder mag er dus ook in het geval van eiser vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende (medische) zorg en opvang zal zorgen. Bovendien mag verweerder erop vertrouwen dat deze medische zorg van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland. Eiser heeft ook verder niet onderbouwd dat hij geen opvang of medische zorg zal krijgen in Italië. Daarbij komt dat eiser eerder in Italië medische zorg voor zijn epilepsie heeft ontvangen. Eiser heeft verder geen actuele medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat individuele garanties nodig zijn.
6. Ook de omstandigheid dat het EHRM een interim measure heeft getroffen in de zaak M.T. tegen Nederland maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april
1. Zie de uitspraak van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449.
2020 overwogen dat uit de getroffen interim measures niet zonder meer kan worden afgeleid dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen. Ook niet voor kwetsbare personen. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Verweerder heeft de reactie van de Italiaanse autoriteiten in deze zaak dan ook niet af hoeven wachten.
7. De rechtbank overweegt ten slotte dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de ABRvS van 8 april 2020 en 30 oktober 20203.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.