ECLI:NL:RBDHA:2020:14865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Poolse nationaliteit. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.C.Ch. Kneuvels, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 16 oktober 2020 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2020 heeft de eiser, die psychische problemen ondervindt, aangevoerd dat hij had moeten worden opgenomen in het kader van de Wet verplichte GGZ in plaats van in bewaring te worden gesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser en dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GGZ crisisdienst betrokken was bij de beoordeling van de situatie van de eiser en dat er medische zorg in het detentiecentrum beschikbaar was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de Staatssecretaris zwaarder wegen dan die van de eiser, en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 oktober 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18420
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chojecki-Nuckowska.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1981] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser is zeer verward en hij had daarom opgenomen moeten worden in het kader van de Wet verplichte GGZ. Vanuit het detentiecentrum gezien is hij wel detentiegeschikt, maar de detentie is niet goed voor zijn welzijn. Hij krijgt in detentie geen medicatie tegen het onderdrukken van de psychose, aldus eiser. In dit licht acht eiser het ook niet verantwoord dat voor hem een vlucht zonder begeleiding is geboekt op 28 oktober 2020 en dat hij niet wordt opgevangen bij zijn aankomst in Polen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Uit de maatregel van bewaring blijkt duidelijk dat de omstandigheden rondom de psychische gesteldheid van eiser bij verweerder bekend zijn en dat verweerder hier rekening mee heeft gehouden. Verweerder heeft voor de inbewaringstelling de GGZ crisisdienst ingeschakeld, die eiser Olamzapine 10mg heeft voorgeschreven en die hem detentiegeschikt heeft bevonden. Daarbij heeft verweerder gemotiveerd dat in het detentiecentrum medische zorgverlening aanwezig is. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheden rondom de vlucht en de verdere feitelijke overdracht niet in deze procedure ter beoordeling voorliggen. In dit kader merkt de rechtbank nog wel op dat verweerder ter zitting heeft gemeld dat eiser nog voor de overdracht wordt gezien door een psycholoog en dat die zal beoordelen of eiser kan vliegen en of hij zorg en begeleiding bij de overdracht nodig heeft. Indien nodig kan de vlucht worden omgezet van een onbegeleide naar een begeleide vlucht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder mag wegen dan het belang van eiser en dat verweerder daarom geen lichter middel toe had hoeven passen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.