In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser stelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn (herhaalde) aanvraag. De rechtbank oordeelde dat partijen het erover eens waren dat verweerder te laat was met het nemen van een besluit. Eiser had verweerder op 28 november 2019 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk gegrond was en dat verweerder alsnog een besluit moest nemen.
De rechtbank besloot om een langere beslistermijn van zestien weken op te leggen, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken. Dit was gebaseerd op de omstandigheden van de zaak en de noodzaak voor verweerder om zorgvuldig te kunnen besluiten. De rechtbank wees erop dat er achterstanden waren in de behandeling van asielaanvragen en dat verweerder extra personeel aan het werven was.
Daarnaast bepaalde de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 262,50,-. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.