ECLI:NL:RBDHA:2020:14624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
NL20.16939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, lid 1 onder a, in het kader van betwisting illegaal verblijf en intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiseres op grond van artikel 59, lid 1 onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiseres, die de Braziliaanse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat de verblijfsvergunning van eiseres op 29 oktober 2018 was ingetrokken en zij geen documenten had ingediend waaruit bleek dat zij rechtmatig verblijf had. Eiseres had aangevoerd dat zij dacht rechtmatig verblijf te hebben, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet volstond om de maatregel van bewaring te weerleggen.

Tijdens de zitting op 21 september 2020 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de Staat zwaarder wogen dan die van eiseres, gezien het feit dat zij sinds 2018 geen rechtmatig verblijf meer had en geen actie had ondernomen om haar verblijfsstatus te verifiëren.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 september 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16939
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Guman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. De Vita).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.G. van der Grijp. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij de Braziliaanse nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [1982] .

Over de ophouding

2. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder in strijd met artikel 50 van de Vw heeft gehandeld, omdat op het moment van ophouding niet uit de feiten en omstandigheden bleek dat sprake was van illegaal verblijf. Daarbij stelt eiseres dat ze een verblijfsvergunning heeft die geldig is tot en met 2021.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van aanhouding van 12 september 2020 blijkt dat eiseres eerst is aangehouden op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Eiseres had geen document bij zich waaruit de juistheid bleek van haar (veronder)stelling dat zij rechtmatig verblijf had. Uit het mutatierapport, opgemaakt op 13
september 2020, blijkt dat na de strafrechtelijke aanhouding overleg heeft plaatsgevonden met de Vreemdelingenpolitie over de verblijfsstatus van eiseres. Tijdens de strafrechtelijke voorgeleiding kwam het bericht van de Vreemdelingenpolitie dat eiseres in bewaring kon worden gesteld (pagina 2, 1e alinea van voornoemd mutatierapport). Uit dit bericht, zeker in combinatie met de beschikking van 29 oktober 2018 waarbij de verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken, mocht verweerder in deze omstandigheden concluderen dat eiseres geen rechtmatig verblijf had, dan wel dat niet onmiddellijk bleek dat zij rechtmatig verblijf had. Verweerder mocht eiseres daarom ophouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de maatregel van bewaring
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een verblijfsvergunning heeft die geldig is tot en met 2021 en dat zij daarom niet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. De rechtbank volgt deze stelling niet nu de verblijfsvergunning van eiseres bij beschikking van 29 oktober 2018 is ingetrokken en eiseres geen stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat zij inmiddels weer rechtmatig verblijf heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiseres voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Over de zware gronden 3b, 3c en 3i voert eiseres aan dat zij niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd, omdat zij niet bewust de rechtsregels heeft geschonden. Ze wist niet dat haar verblijfsvergunning was ingetrokken en had dus niet de intentie om zich aan het toezicht te onttrekken. Ten aanzien van de zware grond 3i heeft eiseres verder aangevoerd dat ze niet onwillig is om te vertrekken, maar dat ze redenen heeft om nog te willen blijven. Ze wil namelijk nog stukken aanleveren met betrekking tot haar huidige relatie. Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiseres ook aan dat ze in de veronderstelling was dat ze rechtmatig verblijf had. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiseres aan dat ze een vaste woon- en verblijfplaats heeft bij haar vriend. Ten aanzien van de lichte grond 4d voert ze ten slotte aan dat ze altijd heeft gewerkt, maar dat
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
dit door de gevolgen van het coronavirus op het moment niet mogelijk is. Dit betekent echter volgens haar niet dat ze nu niet voldoende inkomen heeft.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c heeft verweerder in de maatregel van bewaring gemotiveerd dat de verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken bij beschikking van 29 oktober 2018. Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit. Eiseres heeft tot op heden geen documenten ingediend waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf heeft. Dat eiseres dacht dat ze rechtmatig verblijf had, laat onverlet dat feitelijk sprake was van een situatie als in de gronden 3b en 3c staat vermeld. Op het moment dat het doel van de verblijfsvergunning, namelijk verblijf bij haar partner, was komen te vervallen, had eiseres bovendien redelijkerwijs kunnen weten dat haar verblijfsvergunning ingetrokken zou worden. Het lag dan ook op haar weg om dit na te gaan. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres zich gedurende een tijd aan het toezicht heeft onttrokken en dat zij geen gehoor heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. Verweerder heeft dan ook terecht de zware gronden onder 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Voor zover eiseres nog aanvoert dat de motivering van de gronden te algemeen is, volgt de rechtbank deze stelling niet. Deze gronden zijn met verwijzing naar de beschikking van 29 oktober 2018 en het feit dat eiseres niet aan haar vertrekplicht heeft voldaan voldoende op de situatie van eiseres toegespitst. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3b en 3c - en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eiseres zijn tegengeworpen en dat deze gronden, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiseres over de overige gronden heeft aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres voert ten slotte aan dat een lichter middel toegepast had moeten worden. Zij acht het middel van bewaring te zwaar voor iemand die niet de intentie had om zich aan het toezicht te onttrekken.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiseres voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Verder mag verweerder van belang achten dat eiseres al sinds 2018 geen rechtmatig verblijf meer heeft en dat zij in deze tijd geen actie heeft ondernomen om de status van haar verblijfsvergunning te verifiëren, althans alsnog rechtmatig verblijf te verkrijgen. Dit mocht wel van haar verlangd worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder mag wegen dan het belang van eiseres en dat verweerder daarom geen lichter middel toe had hoeven passen. De beroepsgrond slaagt niet.
3 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 september 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.