ECLI:NL:RBDHA:2020:14245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
NL.19.23915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse statushoudster in Italië niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse vrouw die asiel had aangevraagd in Nederland. De vrouw, die internationale bescherming geniet in Italië, had haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat zij en haar kind kwetsbare personen zijn die bij terugkeer in Italië in strijd met artikel 3 van het EVRM zouden komen te verkeren. De rechtbank bevestigde dat verweerder terecht uitging van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt.

De rechtbank behandelde het procesverloop, waarbij de vrouw op 22 september 2019 haar asielaanvraag indiende en op 7 oktober 2019 het bestreden besluit ontving. Tijdens de zitting op 22 oktober 2019 werd de vrouw bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heropende het onderzoek op 15 november 2019 en hield de behandeling aan. De zitting werd voortgezet op 23 december 2020. De vrouw voerde aan dat zij in Italië geen toegang had tot huisvesting, medische zorg en bescherming tegen mensenhandelaren, en dat zij psychische klachten had. De rechtbank oordeelde echter dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd voor haar kwetsbaarheid en dat de Italiaanse autoriteiten haar de nodige hulp hadden geboden.

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van de vrouw terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij internationale bescherming genoot in Italië en er geen reden was om aan te nemen dat zij daar in een onveilige situatie zou verkeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid van gezinshereniging voor de vrouw en haar partner, die ook een asielaanvraag had ingediend. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Biever, in aanwezigheid van griffier R. Kroes, en is openbaar gemaakt op 12 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.23915

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Oba en mr. L.L.M.J. Mačkiç).

ProcesverloopBij besluit van 7 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Eiseres is verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S. Oba.
De rechtbank heeft op 15 november 2019 het onderzoek heropend en de behandeling van het beroep aangehouden. De voorzieningenrechter heeft met de uitspraak van 15 november 2019 (NL19.23916) het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat eiseres niet mag worden overgedragen totdat er meer duidelijkheid is over de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) getroffen interim measures die zien op de situatie van bijzonder kwetsbare vreemdelingen in Italië.
De behandeling van het beroep is voortgezet met de zitting van 23 december 2020. Eiseres is verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Imar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. L.L.M.J. Mačkiç.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1995 en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 22 september 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiseres in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Verweerder baseert zich hierbij op de door eiseres overgelegde verblijfsvergunning, waaruit blijkt dat zij sinds 8 juli 2019 tot 23 mei 2024 internationale bescherming geniet in Italië. Dit maakt dat eiseres een sterke(re) band heeft met Italië.
3. Eiseres is op 19 juli 2020 moeder geworden van [naam kind] (het minderjarig kind).
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat zij in de praktijk in Italië de rechten die voortvloeien uit haar asielstatus niet kan effectueren. Zo had ze geen toegang tot huisvesting, medische zorg en de noodzakelijke bescherming tegen de mensenhandelaren voor wie zij vreest. In dit kader stelt eiseres dat [naam] (een mensenhandelaar) haar in Italië opwacht. Hij heeft een omvangrijk netwerk in Italië. Hoewel zij zich voor deze problemen tot de Italiaanse autoriteiten heeft gewend, hebben de Italiaanse autoriteiten haar niet de noodzakelijke hulp of ondersteuning geboden. Zo heeft zij geen aangifte kunnen doen bij de politie. Eiseres verwijst in dit kader naar het rapport van de
Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beingsvan de Raad van Europa van 25 januari 2019 (het GRETA-rapport), waaruit blijkt dat veel slachtoffers van mensenhandel in Italië geen hulp krijgen. Tot slot stelt eiseres dat zij psychische klachten heeft en zij met haar minderjarige zoon aan te merken is als bijzonder kwetsbaar persoon. Dit maakt volgens haar dat terugkeer enkel mogelijk is met individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten. Eiseres beroept zich hierbij op diverse interim measures van het EHRM en de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10402).
5. Niet in geschil is dat eiseres internationale bescherming geniet in Italië en dat zij als gevolg daarvan een zodanige band met Italië heeft dat het voor haar redelijk is daar naartoe terug te keren.
6. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder bij Italië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend met de volgende motivering.
6.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794) de vraag of statushouders bij terugkeer naar Italië in een situatie terechtkomen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) ontkennend beantwoord. Hoewel de Afdeling van oordeel is dat de situatie voor statushouders in Italië moeilijk is, is de situatie niet zo slecht dat aan dit criterium is voldaan. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van belang is dat de situatie van asielzoekers, een kwetsbare groep die speciale bescherming behoeft, niet te vergelijken is met statushouders, die dezelfde rechten hebben als Italiaanse staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen. Het enkele feit dat een persoon terugkeert naar een lidstaat waar zijn economische positie slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, is niet voldoende om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM in dat geval zal worden geschonden. Artikel 3 van het EVRM verplicht in zijn algemeenheid de lidstaten ook niet te waarborgen dat eenieder binnen de jurisdictie van een lidstaat onderdak heeft of financiële ondersteuning ontvangt waarmee een bepaalde levensstandaard kan worden gewaarborgd. Slechts wanneer een persoon, die volledig afhankelijk is van steun van de staat, te maken krijgt met extreme armoede en rechteloosheid waartegenover de autoriteiten onverschillig staan, is alsnog sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn of haar zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.2.
De interim measures van het EHRM en de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 oktober 2019, brengen de rechtbank niet tot het oordeel dat niet langer van deze uitspraak van de Afdeling kan worden uitgegaan. Beide zien namelijk op een andere situatie dan de situatie van eiseres. Waar eiseres internationale bescherming geniet in Italië, zien de interim measures en de uitspraak van de voorzieningenrechter op bijzonder kwetsbare asielzoekers die verweerder aan de Italiaanse autoriteiten wil overdragen in het kader van de Dublinverordening. Daar komt bij dat de Afdeling in haar uitspraken van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987) heeft geoordeeld dat ook in deze gevallen bij Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel van de Afdeling over bijzonder kwetsbare asielzoekers en het feit dat asielzoekers in een kwetsbaardere positie verkeren dan statushouders, bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat bij Italië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het GRETA-rapport brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Naast het feit dat de aangehaalde passages zien op asielzoekers, volgt uit het rapport niet dat de situatie in Italië zodanig is dat aangifte tegen mensenhandel niet mogelijk of bij voorbaat kansloos is.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een bijzonder kwetsbaar persoon is. Zo heeft eiseres niet onderbouwd dat zij psychische klachten heeft of medische behandeling ontvangt. Verder blijkt uit rechtspraak van de Afdeling dat het enkele feit dat eiseres een jong kind heeft, niet maakt dat zij samen als bijzonder kwetsbare personen moeten worden aangemerkt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1087) en 22 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2262).
6.4.
Het persoonlijk relaas van eiseres biedt ook geen aanleiding om bij Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Eiseres heeft verklaard dat zij bijstand heeft gehad van een advocaat, zij bij een rechter is geweest voor haar asielprocedure en bij de politie is geweest om haar verblijfsvergunning op te halen. Verder heeft ze verklaard geen aangifte te willen doen tegen de mensenhandelaren waarvoor zij vreest, omdat zij in Nigeria een eed heeft gezworen dat niet te doen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit deze verklaringen volgt dat eiseres in Italië toegang had tot verschillende instanties die hulp en bescherming hebben geboden. Voor zover eiseres stelt dat zij geen opvang en medische hulp kreeg, mag van haar worden verwacht dat zij in Italië zelf de rechten die voortvloeien uit haar status effectueert. Gesteld noch gebleken is dat eiseres zich tot de hogere autoriteiten in Italië heeft gewend, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten haar niet willen of kunnen helpen. Dat zij een eed heeft afgelegd om niet naar de politie te gaan, maakt dit niet anders.
7. Eiseres stelt verder dat haar in Nederland geboren kind in Italië geen verblijfsstatus heeft. Er is ook geen garantie gegeven dat hij een dergelijke status in Italië zal krijgen. Het feit dat er geen zekerheid is over de verblijfsstatus van haar kind, maakt dat zijn belang voorop moet worden gesteld en zij dus niet samen met haar kind naar Italië kan terugkeren. Zij doet daarbij een beroep op de uitspraken van deze rechtbank van 20 april 2020 (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, NL20.2781) en 30 november 2020 (zittingsplaats Roermond, NL20.17203 en NL20.17205).
7.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2895) volgt dat wanneer een moeder internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie en in het bezit is van een verblijfstitel de artikelen 23 en 24 van de Kwalificatierichtlijn maken dat deze omstandigheden waarborgen dat haar kind in die lidstaat aanspraak maakt op bescherming. Artikel 23, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt namelijk dat lidstaten waarborgen dat gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, aanspraak kunnen maken op de in de artikel 24 tot en met 35 genoemde voordelen, overeenkomstig de nationale procedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke status van het gezinslid. Artikel 24, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt vervolgens dat de lidstaten personen met subsidiaire beschermingsstatus en hun gezinsleden zo spoedig mogelijk nadat een lidstaat internationale bescherming heeft verleend een verlengbare verblijfstitel verstrekken. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel maakt dat verweerder in beginsel ervan mag uitgaan dat het kind net als eiseres in Italië internationale bescherming geniet en een verblijfstitel zal krijgen. Dat door de Italiaanse autoriteiten geen garantie is verstrekt dat haar minderjarig kind daadwerkelijk een verblijfstitel krijgt, is onvoldoende om niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan of om te concluderen dat onvoldoende gewicht is toegekend aan het belang van haar minderjarig kind.
8. Tot slot wijst eiseres erop dat haar partner en de vader van haar kind in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en dat de rechtbank nog moet beslissen op zijn beroep. Met het bestreden besluit wordt het gezin uit elkaar gehaald.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de asielaanvraag van de partner van eiseres en de vader van haar kind niet in behandeling is genomen omdat volgens verweerder Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. De partner heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht. De behandeling van dit beroep is door de rechtbank aangehouden in afwachting op een uitspraak op het beroep van eiseres.
8.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat het gezin uit elkaar wordt gehaald, omdat volgens verweerder zowel eiseres (en haar kind) als haar partner naar Italië kunnen en dienen terug te keren. In het geval de partner van eiseres toch niet aan Italië wordt overdragen, wijst verweerder terecht op de mogelijkheid tot gezinshereniging.
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, brengt dit de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.