Op 4 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening in het kader van de Dublin-overdracht van vreemdelingen. Verzoekers, een gezin van Pakistaanse nationaliteit, hebben bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Italië, die gepland stond op 19 september 2019. Dit bezwaar is ingediend naar aanleiding van een ordemaatregel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 6 september 2019 in de zaak M.T. tegen Nederland, waarin het EHRM vragen heeft gesteld over de opvang van de vreemdeling en haar minderjarige kinderen in Italië. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft en dat de ordemaatregel van het EHRM niet genegeerd kan worden. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat de ordemaatregel geen betekenis heeft voor andere vergelijkbare zaken. Daarom wordt de voorlopige voorziening toegewezen en wordt verweerder verboden om verzoekers over te dragen aan Italië totdat op hun bezwaar is beslist. Tevens worden de proceskosten van verzoekers vastgesteld op € 512,00.