In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een beroep ingesteld dat niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het ontbreken van een geldige ingebrekestelling. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat eiser op 17 oktober 2019 verweerder in gebreke heeft gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder te laat heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Dit is langer dan de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de belangen van zowel eiser als verweerder. Eiser heeft recht op een duidelijke beslistermijn, terwijl verweerder voldoende tijd moet krijgen voor zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 262,50 voor de proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, en is bekendgemaakt op 1 september 2020. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.