In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2020 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in Nederland, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn twee minderjarige kinderen, die door de moeder zonder toestemming naar Syrië zijn gebracht. De moeder, die momenteel in Syrië verblijft, is niet verschenen tijdens de zittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun vertrek naar Syrië hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat de vader het gezag over hen uitoefent. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen en de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de overbrenging van de kinderen naar Syrië ongeoorloofd was, aangezien dit in strijd was met het gezagsrecht van de vader. Aangezien er minder dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde overbrenging, heeft de rechtbank de onmiddellijke terugkeer van de kinderen gelast, met een uiterste datum van 7 januari 2021. De moeder is verplicht om de kinderen terug te brengen naar Nederland, en indien zij dit nalaat, moet zij de benodigde reisdocumenten aan de vader overhandigen zodat hij de kinderen zelf kan terugbrengen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er geen onderbouwing voor deze kosten was. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.