ECLI:NL:RBDHA:2020:13978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
C-09-601954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering: terugkeer van kinderen naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2020 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in Nederland, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn twee minderjarige kinderen, die door de moeder zonder toestemming naar Syrië zijn gebracht. De moeder, die momenteel in Syrië verblijft, is niet verschenen tijdens de zittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun vertrek naar Syrië hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat de vader het gezag over hen uitoefent. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen en de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overbrenging van de kinderen naar Syrië ongeoorloofd was, aangezien dit in strijd was met het gezagsrecht van de vader. Aangezien er minder dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde overbrenging, heeft de rechtbank de onmiddellijke terugkeer van de kinderen gelast, met een uiterste datum van 7 januari 2021. De moeder is verplicht om de kinderen terug te brengen naar Nederland, en indien zij dit nalaat, moet zij de benodigde reisdocumenten aan de vader overhandigen zodat hij de kinderen zelf kan terugbrengen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er geen onderbouwing voor deze kosten was. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 20-7796
Zaaknummer: C/09/601954
Datum beschikking: 21 december 2020

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 4 november 2020 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats Y] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de moeder,
wonende te [woonplaats X] /thans verblijvende op een onbekend adres in Syrië.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het bericht van 18 november 2020, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het bericht van 3 december 2020, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het bericht van 7 december 2020, met bijlage, van de zijde van de vader
Op 19 november 2020 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door middel van een videoverbinding (Skype). Hierbij zijn aanwezig: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede mevrouw [medewerker van de RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is niet ter terechtzitting verschenen. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.T.W. van Ravenstein. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Nu de moeder niet is verschenen hebben partijen daar geen gebruik van kunnen maken.
Op 7 december 2020 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer door middel van een videoverbinding (Skype) voortgezet. Hierbij zijn aanwezig: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw [medewerker van de RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet aanwezig.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, doch uiterlijk op 1 december 2020, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar ( [postcode] [woonplaats Y] , [straatnaam Y] dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen dat onmiddellijk, doch uiterlijk op 1 december 2020, althans op een door de rechtbank te bepalen datum, de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar ( [postcode] [woonplaats Y] , [straatnaam Y] met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder is niet in de procedure verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 2013 tot [echtscheidingsdatum] 2019.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Syrië, en
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] .
- Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van [datum echtscheiding] 2019 is, naast dat de rechtbank de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken, een ouderschapsplan aan de beschikking gehecht. In dit ouderschapsplan is vastgesteld dat de vader en de moeder het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitoefenen en is overeengekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder in [woonplaats X] is en is een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overeengekomen.
- Op of omstreeks 16 oktober 2020 is de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Syrië vertrokken en sindsdien verblijft de moeder daar met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- De vader, de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Syrische nationaliteit.
- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
De vader heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van deze zaak kennis te nemen onweersproken gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), de Uitvoeringswet en artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Echter, omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ook ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat de kinderen zijn overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Syrië – is geen partij bij het Verdrag. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke, niet door het verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 Rv.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van verzoeker (de vader) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085) en de beschikkingen van het hof Den Haag van 28 augustus 2019 (ECLI:GHDHA:2019:2286) en 19 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Relatieve bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Inhoudelijke beoordeling
Hoewel Syrië geen partijen is bij het Verdrag, past de rechtbank op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering het Verdrag analoog toe.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats en gezagsrecht
Niet in geschil is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Syrië in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden. Evenmin is in geschil dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Nu ook niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Syrië en dat de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Syrië is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Syrië aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Syrië en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Syrië zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te volgen.
Schorsing tenuitvoerlegging
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Syrië kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 7 januari 2021, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Proceskosten
De rechtbank zal het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de door hem ter zake van de teruggeleiding gemaakte kosten bij gebreke van (enige) onderbouwing van die kosten afwijzen. Zij zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Syrië, en
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,
naar Nederland uiterlijk op 7 januari 2021, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Nederland, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 7 januari 2021, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, O.F. Bouwman en A. Emmens, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2020.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.