Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , alias [naam 1] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
K. t. Bundesasylamtvan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van
K. t. Bundesasylamten considerans 16 van de preambule van de Dublinverordening niet worden aangemerkt als een uitzonderlijke situatie, waardoor kan worden afgezien van de verplichting om de afhankelijke minderjarige kinderen samen te brengen met hun vader. Dit zou in strijd zijn met het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind, zoals gewaarborgd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 24, tweede lid, van het Handvest, aldus eiser.
pre-flighten
post-flightontstane familiebanden behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Ciliz t. Nederlandvan 11 juli 2000 (ECLI:CE:ECHR:2000:0711JUD002919295) overwogen dat er een coördinatieverplichting bestaat voor de autoriteiten van een lidstaat gedurende een familie- en vreemdelingrechtelijke procedure. In die zaak oordeelde het EHRM dat artikel 8 van het EVRM was geschonden, omdat aan de vreemdeling de mogelijkheid was onthouden om een zinvolle bijdrage te geven aan de procedure over de omgangsregeling. Deze coördinatieverplichting is door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, benadrukt bij uitspraak van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:6096).
The Protection of Familly Unity in Dublin Procedures: Towards a Protection Oriented Implementation Practice’.
Chavez-Vilchezvan
El Ghatet t. Zwitserlandvan het EHRM van 8 november 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110), de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:7606), de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 februari 2020 (NL20.1393) en naar het artikel ‘
The Protection of Familly Unity in Dublin Procedures: Towards a Protection Oriented Implementation Practice’. Het Court of Appeal van Ierland heeft op 26 juni 2019 (zaaknummer 2017/591) geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest moeten worden meegenomen in de beoordeling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Dit kan ook worden afgeleid uit artikel 51, eerste lid, van het Handvest en de rechtspraak van het Hof. Als artikel 17 van de Dublinverordening volgens de rechtbank niet leidt tot het afzien van overdracht van eiser aan Frankrijk, dan dient zij hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. Uit een rapport van ECRE/ELENA van 2018 blijkt dat andere lidstaten van de EU artikel 17 van de Dublinverordening in overeenstemming met het belang van het kind en het recht op familieleven uitleggen en toepassen. Er is dus divergentie tussen de jurisprudentie van de lidstaten van de EU over de uitleg van artikel 17 van de Dublinverordening, gelezen in verbinding met het belang van het kind in artikel 24, tweede lid, van het Handvest en het recht op familieleven in artikel 7 van het Handvest. In het eerdergenoemde arrest
K. t. Bundesasylamtwas verzocht om een beslissing over een soortgelijke vraag, maar kwam het Hof niet toe aan een beantwoording, aldus eiser. Eiser wijst tevens op een Kinderrechtenrapportage van 12 maart 2020 van Defence for Children.
Ciliz t. Nederlanden de uitspraak van deze rechtbank van 9 mei 2017 leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij tijdens zijn asielprocedure in Frankrijk geen zinvolle bijdrage aan zijn procedure over een omgangsregeling zou kunnen leveren. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een tijdelijk verblijf in Frankrijk in afwachting van de behandeling van zijn asielaanvraag de familierechtelijke procedure in Nederland zal schaden of dat dit verblijf in Frankrijk het hogere belang van de minderjarige kinderen evident zou schaden.