ECLI:NL:RBDHA:2020:13885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
20/2207 en 20/5869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verlengingen van een gebiedsverbod op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2020 uitspraak gedaan in de zaken SGR 20/2207 en SGR 20/5869, waarbij de rechtbank de beroepen van eiser gegrond heeft verklaard en de bestreden besluiten van de minister van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De zaak betreft de verlenging van een gebiedsverbod dat aan eiser was opgelegd op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt). Eiser had sinds 15 augustus 2017 een gebiedsverbod om zich te bevinden in de wijken Schilderswijk en Transvaal in Den Haag, dat meerdere keren was verlengd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat aan alle elementen van het criterium van artikel 2, eerste lid, van de Twbmt was voldaan ten tijde van de vijfde en zesde verlenging van het gebiedsverbod. De rechtbank stelde vast dat de bestreden besluiten voornamelijk waren gebaseerd op berichten van eiser op sociale media en zijn verleden, zonder dat verweerder had onderbouwd dat eiser daadwerkelijk een dreiging vormde voor de nationale veiligheid in de betreffende wijken. De rechtbank concludeerde dat de motivering van de verlengingen van het gebiedsverbod niet deugdelijk was en dat de beroepen gegrond waren, waardoor de bestreden besluiten werden vernietigd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummers: SGR 20/2207 en SGR 20/5869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. T.M.D. Buruma),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. C.M. Bitter en mr. L.J. Vogelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2019 (de rechtbank begrijpt: 10 februari 2020, hierna: het bestreden besluit I) heeft verweerder het sinds 15 augustus 2017 geldende verbod voor eiser zich te bevinden in de wijken Schilderswijk en Transvaal te Den Haag (hierna: het gebiedsverbod) voor de vijfde keer met zes maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer SGR 20/2207. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 7 augustus 2020 (hierna: het bestreden besluit II) heeft verweerder het gebiedsverbod voor de zesde keer met zes maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer SGR 20/5869.
Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de bestuurlijke rapportages van 16 december 2019 en 5 juni 2020 overgelegd.
Een enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming van de bestuurlijke rapportages gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om kennis te nemen van de bestuurlijke rapportages.
Eiser heeft op 4 november 2020 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020, waar de zaken van eiser gevoegd zijn behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 15 augustus 2017 aan eiser op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) voor het eerst het voornoemde gebiedsverbod opgelegd. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 23 november 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:13597) ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1763) het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Hiermee is komen vast te staan dat het toenmalige gebiedsverbod rechtmatig is opgelegd.
1.1
De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 mei 2018 (rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4) geoordeeld dat verweerder zich in het besluit van 15 augustus 2017 op het standpunt mocht stellen dat eiser op grond van zijn gedragingen in verband met de ondersteuning van terroristische activiteiten kan worden gebracht. Deze gedragingen bestaan in het bijzonder uit het houden van preken of toespraken in aanwezigheid van voor radicalisering vatbaar publiek uit de Schilderswijk en de wijk Transvaal dan wel het voeren van gesprekken met een of meer personen uit die wijken. Het samenstel van de gedragingen biedt naar het oordeel van de Afdeling voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat van de aanwezigheid van eiser in de Schilderswijk en de wijk Transvaal een zodanige dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, dat het opleggen van een gebiedsverbod voor deze wijken noodzakelijk is. Hierbij is van belang dat het voor radicalisering vatbaar publiek van eiser zich juist in de Schilderswijk en de wijk Transvaal bevindt en dat eerder zijn toehoorders in deze wijken mede door hem overtuigd zijn geraakt van hun verplichting tot het voeren van de gewelddadige strijd of de ondersteuning daarvan.
Uit deze uitspraak (rechtsoverweging 4.2) blijkt voorts dat eiser ten tijde van het gebiedsverbod (weer) fysiek voet aan de grond in de Schilderswijk had gekregen doordat de stichting [stichting] , waarbij eiser door familiebanden nauw betrokken is, een pand aan de rand van de Schilderswijk en de wijk Transvaal had gekocht, en dat in dat pand sinds juni 2017 gebedsdiensten werden georganiseerd.
2. Het gebiedsverbod is bij besluit van 14 februari 2018 (voor de eerste keer) verlengd met een periode van zes maanden. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 10 juli 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:8172) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.1
Uit de uitspraak van 10 juli 2018 (rechtsoverweging 3) blijkt dat de volgende (nieuwe) feiten en omstandigheden aan de toenmalige verlenging van het gebiedsverbod ten grondslag zijn gelegd:
- er zijn inmiddels nieuwe preken, lezingen, geschreven en geciteerde teksten verschenen die de eerdere conclusie bevestigen dat eiser het jihadistische gedachtegoed verspreidt, zoals dat uit een aantal facebookberichten uit de periode november 2017-januari 2018 blijkt;
- in een facebookbericht van 17 augustus 2017 worden jongeren opgeroepen steunbetuigingen op sociale media te schrijven en te doneren aan Stichting [stichting] ;
- er zijn signalen bij de politie ontvangen over banden met radicale islamitische personen;
- er zijn aanwijzingen bij de politie voor frequent moskeebezoek in Den Haag, waarbij eiser zich laat vergezellen door iemand die zich begeeft in jihadistische kringen en gezien wordt als een verspreider van het gewelddadige jihadistische gedachtegoed. Deze persoon is vanwege een gevaar voor de staatsveiligheid België uitgezet;
- de Stichting [stichting] is wederom bezig met de verkrijging van een pand in Den Haag.
3. Bij besluiten van 13 augustus 2018, 13 februari 2019 en 12 augustus 2019 is het gebiedsverbod telkens met zes maanden verlengd (hetgeen respectievelijk de tweede, derde en vierde verlenging betreft). De tegen deze drie besluiten ingestelde beroepen – respectievelijk bekend onder nummer SGR 18/6525, SGR 19/2014 en SGR 19/5867 – zijn door de rechtbank gevoegd behandeld en bij uitspraak van 31 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:2919) ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarop ten tijde van de onderhavige uitspraak nog niet is beslist.
3.1
Uit de uitspraak van 31 maart 2020 (rechtsoverweging 8) blijkt dat aan de toenmalige verlengingen van het gebiedsverbod de volgende gedragingen ten grondslag zijn gelegd:
SGR 18/6525 (tweede verlenging)
- eiser heeft geld ingezameld voor stichting [stichting] ;
- hij heeft opgeroepen te stemmen op de Partij van de Eenheid;
- hij heeft gesproken op de conferentie ‘Martelaren van het vrije woord’;
- een volgeling heeft de Facebookpagina ‘Wij zijn allemaal [eiser] ’ aangemaakt;
- eiser heeft contact gehad met een imam die werkzaam is bij de [moskee 1] moskee in Amsterdam en heeft gezocht naar mogelijkheden om te preken in de omgeving van het gebied waar het gebiedsverbod voor geldt;
- eiser heeft een prominente positie binnen de salafistische beweging en daadwerkelijk invloed op zijn toehoorders in Schilderswijk en de wijk Transvaal, onderhoudt contacten met personen die bekend staan als radicaalislamitisch en tracht nog steeds zijn publiek in de Schilderswijk en de wijk Transvaal te bereiken.
SGR 19/2014 (derde verlenging)
- ( bijna) dagelijks worden op de Facebookpagina van eiser of via zijn Twitteraccount berichten geplaatst verband houdend met het politiek salafistische gedachtegoed en/of overeenkomend met online geplaatste preken met een politiek-salafistische boodschap;
- in een interview op 2 oktober 2018 in het programma ‘De nieuwe maan’ presenteerde eiser het salafisme als de oplossing van alle westerse problemen en vergeleek hij (de werkwijze van) Nederlandse politici met IS;
- eiser heeft twee imams die zijn verbonden aan de Haagse salafistische moskee [moskee 2] , gelegen net buiten het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt, geadviseerd over religieuze kwesties.
SGR 19/5867 (vierde verlenging)
- eiser plaatst bijna dagelijks berichten op de Facebookpagina en het twitteraccount die/dat hij beheert, welke berichten in de meeste gevallen een directe relatie hebben met zijn politiek-salafistische gedachtegoed;
- eiser publiceert op zijn Facebookpagina regelmatig preken; in een preek op 4 februari 2019 met [A] komt hij op voor [B] ook bekend als [C] ;
- eiser onderhoudt banden met [D] , die als betrokkene bij het [Lyceum] Lyceum in opspraak is geraakt en hij heeft -zoals blijkt uit een ambtsbericht van 9 mei 2019- eind januari 2019 door tussenkomst van een leerling toestemming gekregen om in de [Moskee] moskee in Leidschendam-Voorburg les te gaan geven.
Het bestreden besluit I (vijfde verlenging)
4.1
Aan de vijfde verlenging van het gebiedsverbod heeft verweerder de volgende (in samenhang bekeken) gedragingen ten grondslag gelegd:
- eiser beheert een Facebookpagina en een Twitteraccount waarop hij bijna dagelijks berichten plaatst die in de meeste gevallen een directe relatie hebben met zijn politiek-salafistische gedachtegoed; daarnaast publiceert eiser op zijn Facebookpagina regelmatig preken. Deze preken bevatten zover bekend geen strafbare uitspraken, maar laten wel duidelijk zien dat eiser bezig blijft met het uitdragen van zijn boodschap;
- uit de nieuwste bestuurlijke rapportage blijkt dat eiser nog steeds een prominente, dan wel zichtbare rol vervult in de salafistische beweging en eiser politiek-salafistische retoriek bezigt. In die bestuurlijke rapportage staat dat het gedachtegoed van eiser met betrekking tot het voeren van een gewapende strijd uit naam van de islam of het ondersteunen hiervan niet is veranderd en dat eiser inspanningen verricht om zijn boodschap te verkondigen. In de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 oktober 2019 was eiser nog steeds zeer actief in het verspreiden van zijn boodschap op Facebook;
-eiser roept op tot strikte en compromisloze navolging van de islamitische wetgeving (Sharia);
- eiser geeft aan principiële bezwaren tegen de democratie te hebben. Eiser roept zijn volgelingen op tot deelname aan verkiezingen uit pragmatische overwegingen; moslims mogen stemmen om op te komen voor de rechten van moslims, of om wetten tegen te houden die in eisers ogen anti-islamitisch zijn. Met deze opvattingen plaatst eiser zich in het spectrum van het zogenaamde politieke salafisme;
- eiser roept moslims op om zich zoveel mogelijk te verzetten tegen overheidsbeleid, dat in eisers ogen tegen de islam is gericht; eiser toont daarbij een activistisch karakter;
- eiser houdt er zeer conservatieve standpunten op na over bijvoorbeeld vrouwen of homoseksualiteit. In een van zijn preken noemt eiser homoseksualiteit een van de grootste zondes in de islam. Eiser verdedigt dit standpunt en noemt het een plicht om andere moslims voor homoseksualiteit te waarschuwen;
- uit de uitingen van eiser is gebleken dat eiser fel tegenstander van het secularisme en het liberalisme is; eiser beschouwt deze stromingen als vijanden van de islam;
- verweerder maakt uit de berichten van eiser op dat eiser nog steeds een belangrijke inspirator voor groepen salafisten is; eiser heeft bijna 7000 volgers op Facebook.
4.2
Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit I verder van belang geacht dat sinds het opleggen van het laatste gebiedsverbod aan eiser de ontwikkelingen in de Schilderswijk en de wijk Transvaal op het gebied van radicalisering nog altijd zorgelijk zijn. Inmiddels is ook een aantal Syriëgangers teruggekeerd en de verwachting is dat er nog meer zullen terugkeren naar Nederland en in het bijzonder naar de Schilderswijk en de wijk Transvaal. De stad Den Haag kent 28 Syriëgangers van wie 13 afkomstig zijn uit het politiedistrict waar die twee wijken onder vallen. Gelet op hun reis naar Syrië zijn deze personen vatbaar voor het radicale gedachtegoed. Wanneer eiser hen zou opzoeken en beïnvloeden, zorgt dit voor een onwenselijke situatie, aangezien het juist voor deze personen essentieel is dat zij kunnen re-integreren, resocialiseren en deradicaliseren, aldus verweerder.
Het bestreden besluit II (zesde verlenging)
4.3
Aan de zesde verlenging van het gebiedsverbod heeft verweerder de volgende (in samenhang bekeken) gedragingen ten grondslag gelegd:
- eiser beheert een Facebookpagina en een Twitteraccount waarop eiser bijna dagelijks berichten plaatst die in de meeste gevallen een directe relatie hebben met zijn politiek-salafistische gedachtegoed; daarnaast publiceert eiser op zijn Facebookpagina regelmatig preken. Deze preken bevatten zover bekend geen strafbare uitspraken, maar laten wel duidelijk zien dat eiser bezig blijft met het uitdragen van zijn boodschap;
- uit de nieuwste bestuurlijke rapportage blijkt dat eiser nog steeds een prominente, dan wel zichtbare rol vervult in de salafistische beweging en eiser politiek-salafistische retoriek bezigt. Sinds de vorige bestuurlijke rapportage is het beeld over eisers standpunten en zijn actieve wijze waarop eiser daar uiting aan geeft, niet veranderd;
- de afgelopen periode was eiser nog steeds zeer actief in het verspreiden van zijn boodschap op Facebook. De uitbraak van de Covid-19 epidemie was de afgelopen periode een belangrijk thema voor eiser op Facebook. Eiser stelt dat het niet is toegestaan om moskeeën te sluiten en dat degene die dit soort besluiten neemt, de gevolgen van zijn zonden (in het hiernamaals) dient te dragen. Dit sluit aan bij de principiële bezwaren van eiser tegen de democratie;
- in de afgelopen periode roept eiser moslims opnieuw op om zich zoveel mogelijk te verzetten tegen overheidsbeleid, dat in eisers ogen tegen de islam is gericht. Eiser toont daarbij een activistisch karakter;
- eiser heeft niet expliciet afstand gedaan van zijn zeer conservatieve standpunten over homoseksualiteit;
- uit gesprekken met eiser blijkt dat ouders voor de problemen van jongeren raad vragen aan hem. Dit impliceert dat eiser nog altijd invloed heeft in de islamitische gemeenschap.
- eiser heeft een aanzienlijk aantal volgers op Facebook. Hieruit maakt verweerder op dat eiser nog steeds een belangrijk inspirator voor groepen salafisten is. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser thans ongeveer 8000 volgers op Facebook heeft.
4.4
Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit II verder van belang geacht dat volgens informatie van de gemeente Den Haag de kwetsbaarheid van de Schilderswijk en de wijk Transvaal (nog steeds) substantieel is. Ook geeft de gemeente aan dat een groot aantal personen dat momenteel in de Persoonsgerichte aanpak radicalisering (CTER) zit, nog altijd uit de Schilderswijk en de wijk Transvaal komt. De laatste twee jaar zijn geen signalen bekend van personen die vanuit Den Haag naar Syrië of Irak zijn gereisd. De aantrekkingskracht is in belangrijke mate afgenomen met het verdwijnen van het fysieke ‘kalifaat’ van IS. Het terugkeren van strijders (en hun gezinnen) naar de twee wijken vormt een nieuwe risicofactor. Ook van terugkerende vrouwen uit dit gebied gaat een potentiële geweldsdreiging uit. Gelet op hun reis naar Syrië zijn deze personen vatbaar voor het radicale gedachtegoed. Wanneer eiser hen zou opzoeken en beïnvloeden, zorgt dit voor een onwenselijke situatie, aangezien het juist voor deze personen essentieel is dat ze kunnen re-integreren, resocialiseren en deradicaliseren. Verweerder acht het aannemelijk dat indien de duur van het gebiedsverbod niet zou worden verlengd, eiser wederom in die wijken zijn rol zal vervullen van prediker, docent of geleerde voor radicaliserende personen, welke rol juist de aanleiding gaf voor het opleggen van het gebiedsverbod.
Gronden van het beroep
5. Eiser heeft, voor zover hier van belang, betwist dat zijn gedragingen van na de vierde verlenging van het gebiedsverbod, tot de conclusie kunnen leiden dat van zijn aanwezigheid in de Schilderswijk en de wijk Transvaal een zodanige dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, dat de verdere – vijfde en zesde – verlenging van duur van het gebiedsverbod noodzakelijk is. Eiser heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat in de bestreden besluiten geen nieuwe informatie is opgenomen die eiser met deze twee wijken verbindt en die het oordeel kan dragen dat voldaan is aan artikel 2 van de Twbmt. De enige nieuwe handeling, tegengeworpen in het bestreden besluit II, is een lezing van eiser waarin kritiek wordt geuit op het sluiten van de moskeeën vanwege het coronavirus. Deze kritiek is echter onvoldoende om opnieuw tot de conclusie te komen dat er nog steeds een gevaar voor de nationale veiligheid is. Voor het overige wordt slechts herhaald wat reeds in eerdere besluiten is opgenomen en wordt gesteld dat eiser geen expliciete afstand van zijn uitlatingen neemt. De bestreden besluiten zijn aldus onvoldoende gemotiveerd, waarbij tevens van belang is dat de totale duur van de opgelegde gebiedsverboden niet expliciet is meegewogen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Twbmt kan de minister, indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel opleggen, strekkende tot beperking van de vrijheid van beweging.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Twbmt - voor zover van belang - kan een maatregel bestaan uit een verbod om zich te bevinden in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, dat niet groter is of die niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor de bescherming van de nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Twbmt wordt een maatregel als bedoeld in de artikelen 2 en 3 opgelegd voor een periode van ten hoogste zes maanden, maar niet langer dan strikt noodzakelijk is voor de bescherming van de nationale veiligheid. De maatregel kan worden verlengd met een telkens door Onze Minister vast te stellen periode van ten hoogste zes maanden.
6.2
Uit de memorie van toelichting bij de Twbmt blijkt dat verlenging van het gebiedsverbod geen automatisme is. Ten aanzien van de motivering van de bestuurlijke maatregel, met inbegrip van de duur ervan, gelden dezelfde vereisten als bij het initiële besluit tot oplegging. Ook voor de verlenging moet dus worden onderbouwd waarom (nog steeds) aan alle elementen van het criterium van artikel 2, eerste lid, van de Twbmt wordt voldaan (TK 2015-2016, 34359, nr. 3, pag. 10 en pag. 49).
6.2.1
Voor de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel van het gebiedsverbod geldt dat de betreffende persoon door zijn persoonlijke gedragingen in verband dient te kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. De maatregel moet voorts dienen ter bescherming van de nationale veiligheid. Het gaat erom dat van deze persoon, op basis van diens gedragingen, een dreiging uitgaat voor de veiligheid van Nederland. Het zal daarbij veelal gaan om een samenstel van gedragingen op basis waarvan tot die dreiging moet worden geconcludeerd. Gedacht kan worden aan contacten met andere geradicaliseerde personen, gecombineerd met een opvallende belangstelling voor bepaalde objecten of evenementen. Ook kan worden gedacht aan het in groepsverband bespreken van belangrijke islamitische geloofsthema’s op een zodanige wijze dat de deelnemers zelf de conclusie trekken dat zij een bijdrage moeten leveren aan de jihadistische strijd. Het gaat niet om wie iemand is of wat zijn gedachtengoed is, maar om zijn gedragingen. (TK 2015-2016, 34359, nr. 3, pag. 6 en pag. 7).
6.3
Verweerder heeft ter onderbouwing van de bestreden besluiten de bestuurlijke rapportages van 16 december 2019 en 5 juni 2020 aan de rechtbank overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Awb. De omstandigheid dat verweerder de bestreden besluiten (mede) heeft gebaseerd op bestuurlijke rapportages ten aanzien waarvan de rechtbank (in een andere samenstelling) heeft geoordeeld dat de daarin opgenomen informatie voor eiser geheim dient te blijven, ontslaat verweerder er evenwel niet van het vereiste van een draagkrachtige motivering. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de bestreden besluiten gedragen kunnen worden door de achterliggende geheime informatie (TK 2015-2016, 34359, nr. 3, pag. 41 en pag. 42). De rechtbank is, na kennis te hebben genomen van de bestuurlijke rapportages van 16 december 2019 en 5 juni 2020, van oordeel dat dit hier niet het geval is, gelet op het volgende.
6.4
Uit artikel 4, eerste lid, van de Twbmt en de memorie van toelichting volgt dat een verlenging van het gebiedsverbod elke keer opnieuw met actuele feiten en omstandigheden dient te worden onderbouwd. Verweerder mag weliswaar ook belang hechten aan de achtergrond van eiser en de daarmee samenhangende relevante feiten en gedragingen van eiser die mede hebben gemaakt dat bij eerste oplegging van het gebiedsverbod en de daaropvolgende verlengingen aan de geldende vereisten werd voldaan, zoals weergegeven in de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 onder rechtsoverweging 4.2, maar dit laat voornoemd uitgangspunt onverlet. Uit de aard van een gebiedsverbod vloeit in dit verband tevens voort dat die actuele feiten en omstandigheden, waaronder gedragingen, niet alleen in belangrijke mate aan eiser moeten zijn te koppelen maar ook (deels) in relatie moeten staan met of gericht moeten zijn op het betreffende gebied. De constatering dat eiser geen afstand heeft genomen van zijn salafistische standpunten en dat de situatie in de voornoemde twee wijken nog immer kwetsbaar is, is op zichzelf onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van deze relatie of gerichtheid. Een andere opvatting zou betekenen dat het in beginsel mogelijk is vanuit het oogpunt van nationale veiligheid iemand met de achtergrond en de standpunten van eiser een gebiedsverbod op te leggen voor alle wijken in Nederland waarvan vaststaat dat ze kwetsbare en voor radicalisering vatbare personen herbergen, zonder dat gebleken is dat de betrokkene concrete bemoeienis heeft gehad met, of zijn aandacht heeft gericht op de wijk(en) in kwestie. Een dergelijke verstrekkende uitleg ligt niet voor de hand gelet op de verregaande beperking van (verdragsrechtelijke) grondrechten die daarmee is gemoeid.
6.5
Bij de eerdere verlengingsbesluiten die de rechtbank heeft beoordeeld, was, zoals blijkt uit de eerder aangehaalde uitspraak van 31 maart 2020, sprake van dergelijke concrete feiten en omstandigheden die blijk gaven van de vereiste gerichtheid van eiser op de Schilderswijk en de wijk Transvaal. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de adviserende activiteiten van eiser ten behoeve van de moskee [moskee 2] , die net buiten het betreffende gebied is gelegen, ten tijde van de derde verlenging. De onderhavige bestreden besluiten zijn echter – naast de situatie in de betreffende wijken – met name gebaseerd op berichten van eiser op sociale media, diens standpunten en verleden. Verweerder heeft niet nader onderbouwd dat eiser met het uitdragen van zijn gedachtegoed op sociale media weer, of juist, bewoners uit de wijken waarvoor het gebiedsverbod is opgelegd, probeert te bereiken. De stelling dat eiser façadepolitiek bedrijft en dat hij dit wel zal gaan doen zodra het gebiedsverbod is opgeheven, of met het treffen van voorbereidingen voor zulke activiteiten bezig is, volgt niet zonder meer uit de door verweerder overgelegde stukken. De enkele omstandigheid dat eiser heeft aangegeven dat wanneer het gebiedsverbod opgeheven wordt, hij zijn in die wijken wonende familie en kennissen wil gaan bezoeken, is zonder nadere motivering onvoldoende voor een ander oordeel. Gelet op het voorgaande en het tijdsverloop sinds de laatste concrete activiteiten van eiser die wel in een relevant verband gebracht kunnen worden met de meergenoemde wijken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom het door verweerder aangevoerde samenstel van actuele feiten en omstandigheden voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat van de aanwezigheid van eiser in de Schilderswijk en de wijk Transvaal nog immer een zodanige dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, dat het opleggen van een gebiedsverbod voor deze wijken noodzakelijk is.
7. Gezien het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat ten tijde van de vijfde en de zesde verlenging van het gebiedsverbod, aan alle elementen van het criterium van artikel 2, eerste lid, van de Twbmt werd voldaan.
De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 4, eerste lid, van de Twbmt en het motiveringsbeginsel. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in beide zaken vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (berekend op basis van
1. punt voor het indienen van het beroepschrift in de zaak SGR 20/2207, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de zaak SGR 20/5869, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I en het bestreden besluit II;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.575,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 356,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2020.
De griffier is rechter
verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.