Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
(…)
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende man, en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van tien jaar. De intrekking van de verblijfsvergunning vond plaats op basis van een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat terugging tot 26 oktober 2017, waarbij de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 27 februari 2014 werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser bij het uitoefenen van zijn familie- en gezinsleven in Nederland niet opwogen tegen de belangen van de samenleving bij zijn vertrek, vooral gezien de gepleegde misdrijven en het gevaar dat hij nog steeds vormde voor de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen dat hun belangen de intrekking van de verblijfsvergunning konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiser had geen recht op verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU, omdat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorgtaken voor zijn kinderen verrichtte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.