1.8.Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder de geconstateerde overtredingen onderverdeeld in de categorieën A, B en C. Categorie A betreft (het gebruik van) een aantal nader aangeduide vergunningplichtige bouwwerken ten aanzien waarvan verweerder in beginsel en onder voorwaarden bereid is medewerking te verlenen aan legalisering. Categorie B betreft een aantal nader aangeduide vergunningplichtige bouwwerken die verweerder niet wenst te vergunnen. Categorie C betreft het verbouwen en het niet-brandveilige gebruik van het logiesgebouw aan de [laan] [huisnummer 1] in strijd met een in 2012 verleende omgevingsvergunning.
Verweerder heeft eiser gelast om binnen acht weken na verzending van het primaire besluit:
- de bouwwerken uit categorie A te verwijderen en verwijderd te houden en het strijdige gebruik zoals aangeduid in deze categorie te staken, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-;
- de bouwwerken uit categorie B te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 100.000,-;
- het gebruik van het gebouw bedoeld in categorie C te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-.
Naar aanleiding van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft verweerder de begunstigingstermijn uit het primaire besluit verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser bij uitspraak van 18 september 2019 afgewezen.
2. Eiser kan zich niet verenigen met bestreden besluit I. Hij betoogt dat verweerder niet tot handhavend optreden mocht overgaan omdat concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast doet hij een beroep op het vertrouwensbeginsel. Tot slot acht hij onvoldoende gemotiveerd dat de dwangsommen niet verder kunnen worden gedifferentieerd.
3. Eiser heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken dat geen sprake is van een overtreding omdat van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend. Ambtshalve stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de door eiser ingediende aanvragen om een omgevingsvergunning mede betrekking hadden op het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de geldende beheersverordening en slechts verleend konden worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze omgevingsvergunning dient ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo te worden voorbereid met de uitgebreide procedure. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een dergelijke vergunning niet van rechtswege verleend wordt indien niet tijdig op een aanvraag wordt beslist.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen.
6. Ter plaatse geldt de beheersverordening ‘De Polders’ (de beheersverordening). Op de in geding zijnde percelen rusten de enkelbestemmingen ‘Recreatie’ ( [laan] [huisnummer 1] ) en ‘Wonen’ ( [laan] [huisnummer 2] ).
Ingevolge artikel 10.1, aanhef, onder a en e, van de regels van de beheersverordening zijn de voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden bestemd voor dagrecreatie en de daarbij behorende voorzieningen alsmede de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water op perceelsniveau en toegangswegen.
Ingevolge artikel 13.1, aanhef, onder a en c, van de planregels zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd voor het wonen, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroep en bedrijf en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
7. Verweerder heeft op 9 november 2018 en 5 december 2018 controles uitgevoerd op de percelen van eiser. De bevindingen tijdens deze controles zijn vastgelegd in een rapportage van 1 april 2019. Hieruit volgt – samengevat weergegeven – dat zich op het perceel [laan] [huisnummer 1] onder andere een woning en een pannenkoekenhuis met keuken bevinden. Op het andere perceel staan onder meer een bed & breakfast en diverse gebouwen, waaronder een restaurant, keuken, bar en feestgelegenheid. Daarnaast bevinden zich diverse bijgebouwen rondom vijvers en is een bewoonde caravan met bijgebouwen aanwezig. Her en der over het terrein verdeeld bevinden zich voorts diverse bouwwerken die geen gebouwen zijn, waaronder beelden, zuilen, fonteinen, waterputten, muren, een telefooncel en grafzerken.
Bij een vervolginspectie op 13 juni 2019 is vastgesteld dat op het terrein geen relevante wijzigingen hebben plaatsgevonden.
8. Ter zitting heeft eiser erkend dat de aanwezigheid en het gebruik van de diverse gebouwen en bouwwerken zoals bedoeld in de rapportages van 1 april 2019 en 13 juni 2019, in strijd zijn met de beheersverordening. Evenmin is in geschil dat hiervoor geen omgevingsvergunning is verleend.
9. Gelet hierop is sprake van meerdere overtredingen, zowel ten aanzien van het bouwen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo), als het gebruiken van bouwwerken in strijd met de geldende beheersverordening (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). Verweerder was dan ook bevoegd tot handhaving ten aanzien hiervan.
10. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de AbRvS) van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2014). 11. Eiser betoogt dat concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert hiertoe aan dat hij in 2013 een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, dat verweerder een gedoogverklaring heeft afgegeven voor de exploitatie van het landgoed, dat een horecavergunning is afgegeven en dat op advies van verweerder wijzigingen zijn aangebracht aan de bouwwerken. De aanvraag uit 2013 heeft hij op dringend verzoek van verweerder weer ingetrokken, aldus eiser. Volgens eiser is hem daarbij de toezegging gedaan dat een nieuwe aanvraag uiterlijk in april 2017 tot vergunningverlening zou leiden.