ECLI:NL:RBDHA:2020:12603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
NL19.18182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Afghaanse Hazara wegens bekering en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om de herhaalde asielaanvraag van een Afghaanse Hazara, die eerder een asielaanvraag indiende die werd afgewezen. De eiser heeft op 21 juni 2019 een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij hij zich beroept op de verslechterde situatie in Afghanistan, de risico's voor Hazara's en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verklaringen van de eiser over zijn bekering en geloofsgroei opnieuw en in samenhang moet bezien. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eerdere afwijzing van de bekering nog steeds van toepassing is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige veiligheidssituatie voor Hazara's in Afghanistan in acht moet worden genomen. De rechtbank oordeelt verder dat de proceskosten van de eiser door de staatssecretaris vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.18182

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Griffioen).

ProcesverloopBij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend op 12 maart, 6 juli en 21 augustus 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

OverwegingenFeiten en een herhaalde asielaanvraag

1.1
Eiser is geboren op [#] en heeft de Afghaanse nationaliteit.
1.2
Eiser heeft al eerder, op 5 november 2015, een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij sinds hij 8 jaar was, illegaal in Iran heeft verbleven en een paar keer door de Iraanse autoriteiten met geweld is uitgezet naar Afghanistan. In Afghanistan hadden eiser en zijn familie problemen vanwege hun Hazara etniciteit. Eiser heeft daarnaast gesteld dat hij bekeerd is tot het christendom.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 december 2016 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig bevonden maar de gestelde bekering niet. Het daartegen ingestelde beroep is bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 2 augustus 2017 (AWB 17/1031) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 30 augustus 2017 (nr. 201706812/1/V2), waardoor het besluit van 19 december 2016 in rechte vast is komen te staan.
1.3
Eiser heeft op 21 juni 2019 de onderhavige herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft daarbij een beroep gedaan op de algemene verslechterde situatie in Afghanistan, de algemene verslechterde situatie voor Hazara’s in het bijzonder en zijn vrees voor de Taliban. Eiser vreest verder voor vervolging omdat hij een geloofsgroei heeft doorgemaakt in het christendom. Zo heeft hij in [land] ongeveer tien Afghanen geëvangeliseerd. Voorts is hij actief op christelijke pagina’s op Facebook.
Afwijzing asielaanvraag door verweerder
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- beroep op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan;
- beroep op de algemene situatie van Hazara’s in verhouding tot de Taliban;
- de geloofsgroei en eventuele toedichting van bekering.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste twee elementen niet leiden tot vergunningverlening en het derde element ongeloofwaardig is. Hij wijst de asielaanvraag daarom af als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
Moet de geloofwaardigheidsbeoordeling opnieuw?
3. Eiser voert aan dat verweerder de geloofwaardigheid van zijn afwending van de islam en zijn bekering tot het christendom opnieuw had moeten beoordelen conform de Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10), die volgens eiser nieuw beleid is. Eiser is tijdens het gehoor opvolgende aanvraag twee keer onderbroken en aangezet te praten over zijn geloofsgroei sinds zijn eerste asielaanvraag. Hierdoor is aan eiser onvoldoende de gelegenheid gegeven om nader in te gaan op zijn motieven voor zijn afwending van de islam en bekering tot het christendom. Eiser is niet gehoord conform WI 2018/10, nu de maatschappelijke en sociale aspecten niet dan wel onvoldoende zijn belicht en daardoor niet dan wel onvoldoende zijn betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de afwending van de islam en bekering tot het christendom.
3.1
Verweerder heeft voorop gesteld dat het besluit van 19 december 2016, waarbij de gestelde bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is bevonden, in rechte vast staat. Verweerder ziet WI 2018/10 niet als beleidswijziging maar als vastlegging van de gedragslijn die verweerder al hanteerde. Verweerder wijst in dit verband op de antwoorden op de vragen van de Tweede Kamer van 6 september 2019 over de beoordeling van de geloofwaardigheid van LHBTI’s en bekeerlingen en naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1885), waarin is geoordeeld dat WI 2018/9 voor het onderzoek naar en de beoordeling van een gestelde seksuele gerichtheid geen beleidswijziging is. Verweerder meent dat dat oordeel in die uitspraak analoog voor WI 2018/10 geldt. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om de eerder gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling opnieuw te doen.
3.2
De rechtbank stelt vast dat WI 2018/10 per 1 juli 2018 in werking is getreden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat WI 2018/10 gewijzigd beleid is. De werkinstructie wijkt immers inhoudelijk niet af van de vaste gedragslijn die verweerder eerder hanteerde. In WI 2018/10 is uitsluitend de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid van de bekering beoordeelt nader uiteen gezet. De pijlers waaraan de gestelde bekering wordt getoetst zijn dezelfde.
Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die zien op drie elementen: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. Het zwaartepunt ligt nog steeds op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving. De vreemdeling moet in dit kader aannemelijk maken dat de gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Dit geldt temeer wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een land waar bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is en kan worden bestraft. De verklaringen over deze drie elementen moeten steeds in onderling verband worden bezien, waarbij vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Behalve de weging van voornoemde pijlers bij een bekering zijn in de werkinstructie, onder meer de weging van documenten van kerkelijke personen/instanties, beoordelingen door derden en feitelijke informatie van kerkelijke instanties nader uitgewerkt.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet op een andere manier hoefde te beoordelen dan hij heeft gedaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het rapport van [stichting] onvoldoende bij besluitvorming betrokken?
4. Eiser voert verder aan dat het rapport van [stichting] van 21 februari 2017 dat hij in de beroepsfase van de eerste asielprocedure heeft ingebracht, gelet op het huidige beleid onvoldoende bij de besluitvorming van verweerder is betrokken. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 augustus 2017 op dat punt immers volstaan met de overweging dat een dergelijk rapport kan bijdragen aan de geloofwaardigheid, maar dat het onverlet laat de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf om overtuigende verklaringen af te leggen over de bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid. Hiermee is volgens eiser niet kenbaar gemotiveerd om welke reden de verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser tegenover verweerder, zoals dat is vereist in paragraaf 4.1.4 van WI 2018/10.
4.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals uit de rechtsoverweging 3.4 van de uitspraak van 2 augustus 2017 blijkt, is het voornoemde rapport van [stichting] al bij de beoordeling van het beroep tegen de eerdere afwijzing van de asielaanvraag betrokken. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017 bevestigd. Nu de rechtbank van oordeel is dat van beleidswijziging geen sprake is, is er evenmin grond voor het oordeel dat het voornoemde rapport door verweerder in dat licht opnieuw bij zijn besluitvorming had moeten worden betrokken.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van oprechte bekering en geloofsgroei?
5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in zijn geval nog altijd geen sprake is van een oprechte bekering en daarmee samenhangend een oprechte geloofsgroei. Daarbij heeft verweerder eisers verklaringen ten onrechte niet in samenhang met de verklaringen van derden bezien en beoordeeld. Eiser heeft in beroep onder meer een foto en de volgende verklaringen overgelegd:
- verklaring van [naam 1] van 30 juli 2019;
- verklaring van [naam 2] van 31 juli 2019;
- verklaring van [naam 3] van 5 maart 2020;
- emailbericht van [naam 4] , predikant van de Gereformeerde Kerk te [plaats 1] ;
- verklaringen van [naam 5] van 26 februari 2020 en 24 juni 2020.
Eiser voert in het kader van zijn gestelde evangelisatie verder aan dat hij in het AZC is benaderd door twee Afghaanse mannen die geïnteresseerd zijn in het christendom. Omdat door corona kerkbezoek en bijbellessen momenteel nog beperkt zijn, vertelt eiser die twee mannen twee tot drie keer per week over het geloof.
5.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser met de afgelegde verklaringen niet het eerdere oordeel over de gestelde bekering heeft weten te weerleggen. Evenmin heeft hij nieuwe persoonlijke overtuigende verklaringen afgelegd op grond waarvan nu aannemelijk is dat er nadien op dat vlak een oprechte verandering in zijn persoonlijke beleving heeft plaatsgehad. Het enkel verrichten van christelijke activiteiten of het aansluiten bij een kerk is daartoe niet voldoende.
Eiser heeft volgens verweerder oppervlakkig, herhalend en summier verklaard over zijn aandrang om te evangeliseren. Voorts acht verweerder het ongerijmd en inconsistent dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij mensen eerst goed leerde kennen en vrienden met hen werd voordat hij hen evangeliseerde maar hij vervolgens slechts drie namen weet te benoemen van de tien mensen die hij stelt te hebben geëvangeliseerd.
5.2
Ter zitting heeft verweerder in reactie op de in beroep overgelegde foto en verklaringen van derden – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Zelfs als dit een onderbouwing is van de stelling dat eiser op 17 juni 2018 bij een [..] kerkfeest aanwezig was, doet het er niet aan af dat zijn verklaringen over zijn bekering, het proces dat ertoe heeft geleid en de gestelde geloofsgroei nog altijd niet overtuigen.
Verweerder betwist niet dat uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] blijkt dat eiser regelmatig de kerkdiensten bezocht en meehielp bij activiteiten en dat hij deelnam aan een doopcursus. Ook de verklaringen van [naam 4] en [naam 3] waaruit blijkt dat eiser sinds oktober 2019 regelmatig de kerkdiensten bezoekt, Bijbelstudies volgt en deelneemt aan activiteiten die binnen de kerkelijke gemeente georganiseerd worden, heeft verweerder bij zijn oordeel betrokken. Onder verwijzing naar WI 2018/10 merkt verweerder ten aanzien daarvan op dat deze activiteiten op zichzelf niet voldoende zijn om de bekering en geloofsgroei geloofwaardig te achten, nu eisers eigen verklaringen daarover niet overtuigen. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt verder naar zijn tegenwerpingen in het bestreden besluit, zoals verwoord onder 5.1.
Uit de verklaring van [naam 2] blijkt volgens verweerder dat eiser regelmatig andere vluchtelingen naar de groep bracht in de hoop dat ook zij zich zouden aansluiten. Voor zover dit als evangeliseren kan worden opgevat, blijft de tegenwerping in het bestreden besluit overeind dat het ongerijmd en inconsistent is dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij mensen eerst goed leerde kennen en vrienden met hen werd voordat hij hen evangeliseerde maar hij vervolgens slechts drie namen weet te benoemen van de tien mensen die hij stelt te hebben geëvangeliseerd.
Met betrekking tot de verklaring van [naam 5] , waarin zij stelt ‘dat je een echte christelijke bekeerling zoals eiser herkent door zijn houding, zijn inzet, zijn trouw komen, zijn rust en vertrouwen op Zijn God’, merkt verweerder op dat volgens WI 2018/10 aan verklaringen en/of rapporten van kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de oprechtheid van de bekering op basis van de verklaringen die de vreemdeling tegenover verweerder heeft afgelegd of ten overstaan van deze kerkelijke instantie of geloofsgenoten, in de regel een beperkt gewicht zal worden toegekend. Verweerder dient immers een eigen afweging te maken ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Laatstgenoemde verklaring doet dan ook niet af aan het oordeel over de geloofwaardigheid van de bekering en de gestelde geloofsgroei, aldus verweerder.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling wordt in gevallen waarin een gestelde bekering in een eerste procedure - bij een in rechte onaantastbaar besluit - niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van die vreemdeling verwacht ermee bekend te zijn dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en dat proces van bekering kan beschrijven. Dit geldt temeer wanneer de vreemdeling daarbij verklaart dat zijn bekeringsproces is voortgezet. Onder die omstandigheden dient hij inzichtelijk te maken waarom hij tot voortzetting van de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient hij hiermee tot uiting te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is. Het overleggen van verklaringen en rapporten kan weliswaar dienen ter staving van de gestelde bekering, maar laat de verantwoordelijkheid van de vreemdeling onverlet zelf overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid (zie de uitspraken van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307, van 10 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2668 en van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2059).
De rechtbank verwijst in dit verband ook naar paragraaf 7 van WI 2018/10 en in het bijzonder naar de volgende passage: “Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is”.
5.4
De rechtbank wijst verder op paragrafen 4.1.1 en 4.1.3 van WI 2018/10. Daaruit volgt dat het van belang is om te kijken naar de inhoud van verklaringen van kerkelijke personen en dat aan verklaringen waarin op basis van eigen waarnemingen wordt aangegeven welke rol de vreemdeling speelt binnen een kerkelijke organisatie en hoe hij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft, meer waarde dient te worden toegekend.
De rechtbank is op dit punt van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt om nader te motiveren welke betekenis wordt toegekend aan de overgelegde verklaringen van kerkelijke personen over eisers activiteiten, voor zover deze zijn gebaseerd op feitelijkheden en eigen waarnemingen. De rechtbank doelt daarbij met name op de uitgebreide verklaringen van [naam 2] van 31 juli 2019 en [naam 5] van 26 februari 2020. Deze verklaringen gaan immers over hoe zij eiser hebben waargenomen en de rol die hij heeft gespeeld binnen de kerk. Verweerder heeft als reactie hierop volstaan met de motivering zoals weergegeven onder 5.2, waarbij verweerder deze verklaringen terzijde heeft geschoven onder verwijzing naar de tegenwerpingen in het bestreden besluit zoals verwoord onder 5.1. Gelet op hetgeen in WI 2018/10 staat mag van verweerder worden verwacht meer toegespitst te motiveren waarom deze verklaringen, vooral over de kerkelijke activiteiten van eiser, niet opwegen tegen het standpunt van verweerder over zijn eigen verklaringen. De rechtbank acht hierbij van belang dat aannemelijk is geworden dat deze activiteiten al langere tijd voortduren en blijk geven van een zekere ambitie van eiser om zich meer en meer in te zetten voor de kerk en de evangelisatie.
5.5
Daar komt bij dat de rechtbank verweerder niet kan volgen in diens tegenwerping in het bestreden besluit dat eiser oppervlakkig, herhalend en summier heeft verklaard over zijn aandrang om te evangeliseren. De rechtbank haalt de volgende passages aan uit het gehoor opvolgende aanvraag van 9 juli 2019 (pagina’s 8, 9, 10 en 11), waaruit blijkt dat eiser daarover juist uitvoerig heeft verklaard.
“Kunt u mij vertellen waarom u bent gaan evangeliseren? Immers, er zijn veel christenen die gelovig zijn, maar niet evangeliseren.Dat is een hele goede vraag. Ik heb mij tot het protestantisme binnen het christendom bekeerd. Mijn kerk is ook een protestantse kerk. Ik heb mijn zondes daar bekend. Ik heb mij daar laten dopen
.Mijn kerk is een evangelistische kerk, het is onze plicht als evangelisten om te evangelisten.
Ik wil nog iets anders zeggen. Binnen het protestantisme heb je verschillende kerkgemeenschappen, meditisten, baptisten, kolonies en evangelisten. Ik behoor tot de evangelisten.
Oké, het wordt u ook min of meer opgedragen vanuit uw kerk. Maar wat was uw persoonlijke drijfveer of motivatie om te evangeliseren?Jezus Christus heeft in de Bijbel gezegd dat als iemand hem verloochent dan zal Jezus hem bij God ook verloochenen. Ik had geen rust in mijn hart, ik voelde de drang om mensen uit te nodigen tot mijn geloof, daarom doe ik het.
Kunt u iets meer vertellen over de drang die u ervaarde om te evangeliseren?Vanwege de liefde die ik voor Jezus voel. Jezus was zo vredelievend dat hij zelfs zijn vijanden vergaf. Jezus heeft veel wonderen verricht. Hij wekte de doden tot leven. Het was een van zijn grootste wonderen. Er was iemand die Lazarus heette, en Jezus heeft hem uit de dood gewekt. Daarom voel ik de drang om met anderen te praten en hen te evangeliseren.
U ziet Jezus en zijn daden als voorbeeld. Hieruit haalt u de drang om te evangeliseren, begrijp ik dat goed?Ja, 100 procent.
Is er een bepaalde volgorde in de praktijk van evangeliseren?Zeker, eerst leer ik mensen kennen en geraken wij bevriend. Zij vertellen mij over hun problemen. Ze vertellen over welke aspecten zij binnen de islam ontevreden zijn en welke problemen zij binnen de islam ondervinden. Daarna vertel ik hen over het christendom en dat hij de zoon van god is.
Wat vertelt u dan precies over het christendom om hen te overtuigen? Misschien wat oneerbieding gezegd, maar u moet denk ik toch een verkooppraatje houden.Ik vertel hen over de verhalen uit het christelijke geloof. Ik vertel over de vergevingsgezindheid, de liefde van Jezus Christus. Dat hij de zoon van Maria is, dat hij een wonder is. Dat hij wonderen kan verrichten. Dat hij doden tot het leven kon brengen, dat hij de enige is die zoveel kon doen. Op een gegeven moment staan zij ervoor open, om het geloof aan te nemen. Ik wil nog iets anders zeggen. Ik vertel ook aan hen wat er in de Koran staat, daarin staat dat de moslims mee moeten doen aan de Jihad. Moslims worden uitgenodigd tot oorlogsvoering en moordpartijen. Ik vergelijk dat dan met Jezus en dat hij tegen agressie was en oorlog. Dat hij precies het tegenovergestelde is van wat in de Koran staat.
Wat vindt u ervan als een ander persoon niet gediend is van een evangeliserend gesprek?Ik praat met hen, ik zeg tegen hen dat ik zelf een christen ben en dat ik liefde voel voor Jezus. Als hij dan daarover niet wil praten, dan stop ik dan daarmee.
Waarom stopt u dan het gesprek?Als iemand er niet open voor staat, en het niet fijn lijkt, dan ga ik hem niet dwingen.
Heeft u zelf meegemaakt dat iemand niet geïnteresseerd was in uw evangelisatiegesprek?Ja.
Hoe heeft u dit ervaren? U heeft gezegd dat het een vrije keuze is, had u nog andere gedachten.Ik heb hem iemand aangesproken waarvan ik niet wist dat hij heel gelovig en conservatief was. Hij werd heel boos en begon te schreeuwen. Ik ben toen weggegaan. Jezus heeft namelijk gezegd dat je anderen naar de weg van de waarheid moet uitnodigen en dat iedereen moet weten dat hij een zoon van God is. Ik heb zelf wel gezegd dat ik een christen was.
Schrok u van zijn reactie?Ja.
U heeft ongeveer tien mensen geëvangeliseerd. Wat heeft het evangeliseren u persoonlijk opgeleverd?Telkens als ik iemand evangeliseer geeft het mij een stuk rust. Ik voel dan een hechtere band tussen mij en Jezus Christus. Ik heb het gevoel dat ik bij hem in de hemel ben.
Misschien een lastige vraag, maar hoe voelt u dan die hechtere band tussen u en Jezus na een evangelisatie?Nadat ik mij heb laten dopen, heb ik een bekentenis afgelegd. Dat was de dag van mijn wedergeboorte. Ik heb mijn vorige leven achter mij gelaten. Ik ben een belofte aangegaan met Jezus. Ik heb beloofd aan hem om vredelievend, vergevingsgezind en respectvol te zijn.
Dat was niet helemaal mijn vraag. Hoe voelt u dan die hechtere band tussen u en Jezus na een evangelisatie?Na een evangelisatie voel ik mij rustiger. Het is moeilijk uit te leggen want het gaat om gevoelens. Ik voel meer liefde in mijn hart. Ik heb het gevoel dat ik dichter bij Jezus Christus sta. Het is een gevoel, ik weet niet hoe ik het moet beschrijven, het is toch duidelijk wat ik u nu vertel?
Het is voor mij duidelijk, meneer.
(…)
Ik wil u nog even wat vragen stellen over het evangeliseren. Wanneer beschouwt u een evangelisatie als geslaagd?Als ik een paar keer met die persoon over het christendom heb gepraat en dat hij op een gegeven moment met mij naar de kerk gaat. Dan ben ik daar redelijk tevreden over.
Hebben er zich ook situaties voorgedaan waarbij de door u meegenomen personen naar de kerk gaan, maar zich uiteindelijk toch niet bekeren?Wat bedoelt u precies?
U zegt dat u bij een evangelisatie met mensen praat over het christendom en dat zij op een gegeven moment met u mee gaan naar de kerk. Is het bij u voorgekomen dat deze mensen na kerkbezoek uiteindelijk toch niet kiezen voor het christendom?Nee, dat heb ik niet meegemaakt
.
Even terugkomend op de aanvang van een evangelisatie. U heeft gezegd dat u eerst met mensen bevriend wilde raken alvorens u een gesprek aanging over het christendom. Heeft u ook op andere wijzen mensen benaderd? Bijvoorbeeld op straat.Nee, zo kan ik het niet doen, want ik heb respect voor andere mensen. Ik moet ze eerst leren kennen. Ik moet eerst met hen praten, voordat ik op het onderwerp kom.
Als u niet zou evangeliseren als christen. Wat zou u dan missen?Dan kan ik niet tot rust komen. Ik voel mij dan schuldig. Ik heb voor de stroming evangelisten gekozen. Het is mijn plicht om te evangeliseren.
U heeft ongeveer 10 personen geëvangeliseerd. Welke personen zijn dit?Dit zijn mijn Afghaanse vrienden die ik in [plaats 2] heb leren kennen. Het zijn verschillende jongens die ook actief zijn op Facebook. Bijvoorbeeld [naam 6] , [naam 7] , ik weet de namen van de rest niet uit mijn hoofd. De kerk waar ik naar toe ga, komen heel veel immigranten naar toe.
U heeft het over uw Afghaanse vrienden die u heeft geëvangeliseerd. Hoe kan het dat u van de ongeveer 10 namen er 3 weet?Omdat het 1,5 jaar geleden is. Ik heb niet meer regelmatig contact met hen. Bij ons in de kerk is het ook heel druk. Er komen meer dan 100 [inwoners land] heen. Ook heel veel andere Afghanen en immigranten.
Wanneer bent u begonnen met evangeliseren?Ongeveer 1,5 jaar geleden, 4 maanden na mijn aankomst in [land] .
Wanneer was uw laatste evangelisatie?Dat kan ik mij niet precies herinneren.
U bent begonnen ongeveer 1,5 jaar geleden met evangeliseren. Heeft u deze 10 personen ongeveer tegelijkertijd geëvangeliseerd?Nee, dat was gedurende die 1,5 jaar. Het heeft plaatsgevonden tussen 2017 en 2018.
Er zijn ook christenen die bewust kiezen om niet te evangeliseren en de keuze bij het individu te laten. Wat vindt u daarvan?Ik denk dat de katholieken zo denken. Katholieken geloven alleen in de Heilige Maria. Ze geloven natuurlijk ook in Jezus Christus en daar hebben ze ook respect voor. Dat is een stroming binnen het christendom die niet evangeliseert.
Wat vindt u daar zelf van?Ik heb daar geen mening over. Ik heb voor een andere stroming en tak binnen het christendom gekozen. Ik ben protestant, we lezen de Bijbel volgens de protestantse manier.
U bent gedoopt, u heeft de kerk bezocht, u heeft geëvangeliseerd. Heeft u verder nog wensen of ambities als christen in de toekomst?Ik wil later in de toekomst priester worden.”
5.6
Eiser heeft met zijn correcties en aanvullingen van 29 juli 2019 onder meer het volgende naar voren gebracht.
“Pagina 8, een na laatste alinea, “Ik had geen rust In mijn hart”, toelichting
Cliënt licht toe dat in [land] als hij de bijbel las, zijn geweten hem onder druk zette. Hij voelde dat hij moest evangeliseren en vroeg zich af waarom hij dat (in het begin) niet deed. Hij zag dit als een plicht. Hij maakte zich zorgen om de mensen met wie hij sprak, dat deze mensen over de juiste weg weinig wisten. Dit is wat cliënt bedoelde met de opmerking dat hij geen rust had in zijn hart. Op pagina 8, eerste alinea geeft hij ook aan dat je mensen helpt.
Pagina 9, alinea 3, aanvulling
De afspraak met de kerk was dat zodra men iemand meebracht die geïnteresseerd was, deze persoon werd voorgesteld aan de voorganger. Deze ging dan met de nieuwe persoon verder in gesprek.
Pagina 11, alinea 2, toelichting
Cliënt licht toe dat hij gedurende langere periode betrokken was bij heel veel verschillende activiteiten binnen de kerk. Om die reden weet hij niet meer alle namen. Overigens vult hij aan dat hij in [land] de beschikking had over schriftelijk bewijs van zijn activiteiten voor de kerk maar dat deze zijn ingenomen door de [...] politie voordat hij werd overgedragen. Hij heeft deze papieren niet meer teruggekregen. Hij heeft gebeld met een Afghaanse vriend in [land] maar die gaf aan dat de kerk alleen aan hem persoonlijk papieren wilde verstrekken. Gemachtigde heeft nu per email contact gezocht met dhr. [naam 2] , [functie] van [kerk] in [plaats 2] . Die heeft inmiddels gereageerd (bijlage 1) en zal binnenkort een uitgebreide verklaring toezenden.”
5.7
Gelet op de door eiser gegeven toelichting tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en in de correcties en aanvullingen kan de rechtbank verweerder zonder een nadere motivering die nu ontbreekt evenmin volgen in zijn tegenwerping dat het ongerijmd en inconsistent is dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij mensen eerst goed leerde kennen en vrienden met hen werd voordat hij hen evangeliseerde, maar vervolgens slechts drie namen weet te benoemen van de tien mensen die hij stelt te hebben geëvangeliseerd. Zoals uit de aangehaalde passages blijkt heeft eiser immers hiervoor een verklaring gegeven. Verweerder zal nader moeten motiveren waarom deze verklaring van eiser niet aannemelijk is.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat verweerders standpunt dat eisers gestelde geloofsgroei ongeloofwaardig is, ondeugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Moeten eisers geloofsuitingen op Facebook en de reacties daarop worden betrokken bij de beoordeling?
6.
Eiser voert verder aan dat hij ook door het uiten van zijn geloof op Facebook zijn overtuiging en geloofsgroei nader heeft onderbouwd en dat hij ook om die reden een risico loopt bij terugkeer naar zijn land. Eiser heeft in beroep een schermafdruk van een Facebookpagina overgelegd en stelt dat hij ruim drie maanden geleden een bericht heeft gepost dat luidde: "Jezus is mijn levende god", in reactie waarop hij door een persoon genaamd [naam 8] is bedreigd. Eiser stelt dat deze [naam 8] , van wie hij een foto heeft overgelegd, in Kabul woont. Tevens heeft eiser een vertaling van de gestelde bedreiging overgelegd.
6.1 Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het voornemen op het standpunt gesteld dat Facebookberichten niet kunnen worden gezien als bewijs voor een oprechte bekering. Eiser heeft met zijn verklaringen nog altijd niet aannemelijk gemaakt dat hij is bekeerd. De uitingen daarvan, het evangeliseren en het zich op social media uiten als christen, worden daarom ook betwijfeld. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser problemen zal krijgen in verband met zijn toegedichte bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende activiteiten.
In reactie op de gestelde bedreigingen via Facebook heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Uit de schermprint van het gestelde Facebookaccount van eiser valt niet op te maken wiens Facebookaccount het betreft, zodat niet kan worden vastgesteld of het daadwerkelijk het Facebookaccount van eiser betreft. Voorts merkt verweerder op dat het relatief eenvoudig is om op social media een account aan te maken en vanaf dat account berichten en reacties op andere accounts te plaatsen. Daarbij komt dat ook al zou worden aangenomen dat de bedreiging van een echt Facebookaccount afkomstig is, nog altijd niet duidelijk is wie deze [naam 8] is en hoe groot zijn invloed is. Eiser heeft gesteld dat deze [naam 8] volgens zijn Facebookprofiel uit Kabul komt, maar dit is een miljoenenstad, die bovendien in een andere provincie en op aanzienlijke afstand ligt van [plaats 3] , vanwaar eiser afkomstig is. Bovendien is de bedreiging blijkens de overgelegde vertaling in algemene zin geuit. Uit de inhoud ervan blijkt niet dat deze [naam 8] weet wie eiser is, waar eiser zich bevindt, dan wel dat hij op de hoogte is van andere privégegevens van eiser, waarmee hij traceerbaar zou zijn. Eiser heeft naar de mening van verweerder met de overgelegde gegevens dan ook geenszins aannemelijk gemaakt dat van deze persoon een reële dreiging uitgaat. Dat hij hierdoor bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op vervolging, dan wel een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM) strijdige behandeling loopt, volgt verweerder dan ook niet.
6.2 Gelet op het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor onder 5.8 is weergegeven, dient verweerder alle verklaringen van eiser over zijn bekering en geloofsgroei opnieuw en in samenhang te bezien en te beoordelen. Hij dient daarbij ook de verklaringen van derden te betrekken voor zover deze op eigen waarnemingen zijn gebaseerd, alsmede met betrekking tot de activiteiten die eiser thans verricht, waaronder dus ook de door hem gestelde activiteiten op Facebook. De beroepsgrond slaagt daarom.
Loopt eiser vanwege zijn Hazara afkomst een ernstig risico?
7.
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat hij alleen al vanwege zijn Hazara etniciteit in zijn leefomgeving een ernstig risico loopt. Eiser verwijst naar de stukken in de zienswijze:
- het Easo Country Guidance rapport van juni 2019;
- Het artikel van 17 July 2019 RFE/RL- Radio Free Europe/Radio Liberty; Afghanistan, Swedish aid group closes dozens of health centres following threats by the Taliban;
- Regional OverView - Asia 26 June 2019.
In beroep verwijst eiser verder naar een brief van Vluchtelingenwerk van 17 juli 2019, het rapport van Vluchtelingenwerk van 1 augustus 2019, het UNAMA rapport van februari 2020 en het ACCORD rapport over het eerste half jaar van 2019.
Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4200) en naar WBV 2020/9 waaruit blijkt dat Hazara’s inmiddels in heel Afghanistan als risicogroep worden aangemerkt en dat zij aldus met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat problemen die zij hebben ondervonden op grond van hun etniciteit tot een gegronde vrees voor vervolging leiden. Eiser meent dat de moord op zijn vader als een dergelijke geringe indicatie moet worden gezien.
Eiser wijst in dit verband verder op de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 (kenmerk: 200408809/1) en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 februari 2020 (68377/17 en 530/18, JV 2020/77) waaruit blijkt dat als een vreemdeling tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep behoort, zijn individuele omstandigheden naast zijn asielrelaas bij de beoordeling betrokken moeten worden. Eiser wijst erop dat hij van jongs af aan in Iran heeft gewoond, dat hij lange tijd in Nederland en [land] heeft gewoond, dat hij geen familie of sociaal vangnet heeft in Afghanistan en dat hij zich op Facebook uit als bekeerling. Deze individuele omstandigheden, in samenhang met de algemene veiligheidssituatie van Hazara in Afghanistan en in het bijzonder in [plaats 3] bezien, maken dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Eiser heeft tot slot verwezen naar het arrest van het EHRM van 2 september 2019 (nr. 42255/18, M.H. t. Finland), het oordeel van het VN-Mensenrechtencomité van 20 februari 2020 (Q.A t. Zweden, CCPR/C/127/D/307/2017), de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 19 mei 2020 (NL19.28248) en zittingsplaats Amsterdam van 15 mei 2020 (AWB 19/7024).
7.1
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn stelling dat hij alleen al vanwege zijn Hazara etniciteit in zijn leefomgeving een ernstig risico loopt op vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en op de in dat kader aangehaalde rapporten in de zienswijze. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank zal echter het aanvullende standpunt van verweerder in beroep ten aanzien van de Hazara-afkomst van eiser en de betekenis hiervan volgens recente jurisprudentie bij zijn oordeel betrekken.
7.2
Bij door eiser ingeroepen uitspraak van 18 december 2019 heeft de Afdeling geoordeeld dat de situatie in Afghanistan voor Hazara niet zodanig slecht is dat Hazara uit Afghanistan alleen omdat zij Hazara zijn een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend. Voorts heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak geoordeeld dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kan stellen dat het behoren tot de Hazara in Afghanistan geen relevante factor is die afzonderlijk en kenbaar moet worden meegewogen bij de beoordeling van individuele asielrelazen. Hazara lopen een groter risico dan andere asielzoekers uit Afghanistan en dat rechtvaardigt een motivering ter zake. Dat de Hazara in bepaalde gebieden, zoals de wijk Dasht-e-Barchi in Kabul, niet in de minderheid zijn, sluit bovendien niet uit dat zij daar een risicogroep of een kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in de Vc 2000 vormen, aldus de Afdeling.
7.3
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de voornoemde uitspraak van de Afdeling en de beleidswijziging als gevolg daarvan (WBV 2020/9) de beoordeling van de zaak van eiser niet anders maakt, omdat in zijn geval niet is gebleken van geringe indicaties en beroept zich onder meer op een uitspraak van de Afdeling eveneens van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4202.
De moord van eisers vader door de Taliban kan niet gelden als geringe indicatie. Er is namelijk sprake van een aanzienlijk tijdsverloop sinds deze gebeurtenis. Eiser heeft bovendien persoonlijk geen problemen ondervonden als gevolg hiervan en is na de dood van zijn vader nog twee jaar zonder problemen in Afghanistan gebleven.
Dat het verblijf in Iran, Nederland en [land] en de omstandigheid dat eiser geen familie of sociaal vangnet heeft in Afghanistan een geringe indicatie oplevert, volgt verweerder evenmin. Eiser wordt als volwassen man geacht zich in Afghanistan zelfstandig te kunnen handhaven.
Dat eiser zich op Facebook als bekeerling uit, draagt niet bij aan de conclusie dat sprake is van een geringe indicatie. Van eiser mag immers verwacht worden dat hij die uitingen van zijn Facebookpagina verwijdert en verwijderd houdt alvorens hij terugkeert naar Afghanistan. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336.
Het arrest van het EHRM van 2 september 2019 en het oordeel van het VN-Mensenrechtencomité van 20 februari 2020 betreffen zaken die niet vergelijkbaar zijn met de zaak van eiser. Verweerder volgt het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 19 mei 2020 waarop eiser zich onder meer beroept niet, en is daartegen in hoger beroep gegaan. Dat verweerder in het kader van de vraag of eiser op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning de individuele kenmerken én de algemene veiligheidssituatie dient te betrekken, bestrijdt verweerder niet. Verweerder meent in de verweerschriften echter voldoende te zijn ingegaan op de veiligheidssituatie in [plaats 3] , Afghanistan. Verder heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat van geringe indicaties geen sprake is, zodat eiser bij terugkeer naar Afghanistan als Hazara geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aldus verweerder.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook in beroep onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de rapporten die eiser in de zienswijze en in beroep ten aanzien van deze grond heeft ingebracht. Verweerder heeft erkend dat hij in het kader van de vraag of eiser op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, ook de individuele kenmerken én de algemene veiligheidssituatie dient te betrekken. Hij heeft vervolgens echter nagelaten deze elementen in onderlinge samenhang te bezien en te beoordelen. Ook heeft verweerder ter zitting desgevraagd erkend dat hij, in tegenstelling tot wat in het verweerschrift is vermeld, de veiligheidssituatie van [plaats 3] niet bij deze beoordeling heeft betrokken. Verweerders stelling ter zitting dat de veiligheidssituatie van [plaats 3] al bij voornoemde Afdelingsuitspraken van 18 december 2019 is betrokken, is onvoldoende concreet en doet niet aan af aan de plicht van verweerder om de situatie bij de beoordeling van het specifieke geval van eiser te betrekken. Daar komt bij dat verweerder de door eiser aangedragen individuele gronden niet in onderlinge samenhang heeft bezien. De rechtbank volgt verweerder gelet op het vorenstaande niet in zijn standpunt ter zitting dat de aangedragen gronden niet als geringe indicaties kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen verband houden met een vervolgingsgrond.
7.5
Uit het voorgaande en de voornoemde uitspraken van de Afdeling van 18 december 2019 volgt dat verweerder moet onderzoeken en motiveren wat in het specifieke geval van eiser – gelet op de huidige veiligheidssituatie voor Hazara’s in Afghanistan – op dit moment het risico bij terugkeer is, vanwege zijn Hazara-afkomst. Verweerder kan daarom niet volstaan met de motivering in de verweerschriften. Verweerder zal alvorens voornoemde beoordeling te kunnen maken (met inachtneming van het gewijzigde landgebonden beleid inzake Afghanistan) eiser in ieder geval in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord over de aanwezigheid van geringe indicaties voor vrees bij terugkeer op grond van zijn etniciteit, gelet op de huidige veiligheidssituatie voor Hazara’s in Afghanistan en [plaats 3] in het bijzonder. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt tevens dat de motivering in het bestreden besluit dat eiser niet gehouden is zich in Afghanistan te vestigen in [plaats 3] , nu zijn familie in Iran woont en eiser daar eveneens woonachtig was, evenmin stand houdt.
Conclusie
8. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat nader onderzoek van verweerder nodig is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mr. E.P.W. van de Ven en mr. E. Broekhof, leden, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.