Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
OverwegingenFeiten en een herhaalde asielaanvraag
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 december 2016 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig bevonden maar de gestelde bekering niet. Het daartegen ingestelde beroep is bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 2 augustus 2017 (AWB 17/1031) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 30 augustus 2017 (nr. 201706812/1/V2), waardoor het besluit van 19 december 2016 in rechte vast is komen te staan.
- beroep op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan;
- beroep op de algemene situatie van Hazara’s in verhouding tot de Taliban;
- de geloofsgroei en eventuele toedichting van bekering.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste twee elementen niet leiden tot vergunningverlening en het derde element ongeloofwaardig is. Hij wijst de asielaanvraag daarom af als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat WI 2018/10 gewijzigd beleid is. De werkinstructie wijkt immers inhoudelijk niet af van de vaste gedragslijn die verweerder eerder hanteerde. In WI 2018/10 is uitsluitend de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid van de bekering beoordeelt nader uiteen gezet. De pijlers waaraan de gestelde bekering wordt getoetst zijn dezelfde.
Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die zien op drie elementen: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. Het zwaartepunt ligt nog steeds op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving. De vreemdeling moet in dit kader aannemelijk maken dat de gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Dit geldt temeer wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een land waar bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is en kan worden bestraft. De verklaringen over deze drie elementen moeten steeds in onderling verband worden bezien, waarbij vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Behalve de weging van voornoemde pijlers bij een bekering zijn in de werkinstructie, onder meer de weging van documenten van kerkelijke personen/instanties, beoordelingen door derden en feitelijke informatie van kerkelijke instanties nader uitgewerkt.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet op een andere manier hoefde te beoordelen dan hij heeft gedaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
- verklaring van [naam 1] van 30 juli 2019;
- verklaring van [naam 2] van 31 juli 2019;
- verklaring van [naam 3] van 5 maart 2020;
- emailbericht van [naam 4] , predikant van de Gereformeerde Kerk te [plaats 1] ;
- verklaringen van [naam 5] van 26 februari 2020 en 24 juni 2020.
Eiser voert in het kader van zijn gestelde evangelisatie verder aan dat hij in het AZC is benaderd door twee Afghaanse mannen die geïnteresseerd zijn in het christendom. Omdat door corona kerkbezoek en bijbellessen momenteel nog beperkt zijn, vertelt eiser die twee mannen twee tot drie keer per week over het geloof.
Eiser heeft volgens verweerder oppervlakkig, herhalend en summier verklaard over zijn aandrang om te evangeliseren. Voorts acht verweerder het ongerijmd en inconsistent dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij mensen eerst goed leerde kennen en vrienden met hen werd voordat hij hen evangeliseerde maar hij vervolgens slechts drie namen weet te benoemen van de tien mensen die hij stelt te hebben geëvangeliseerd.
Zelfs als dit een onderbouwing is van de stelling dat eiser op 17 juni 2018 bij een [..] kerkfeest aanwezig was, doet het er niet aan af dat zijn verklaringen over zijn bekering, het proces dat ertoe heeft geleid en de gestelde geloofsgroei nog altijd niet overtuigen.
Verweerder betwist niet dat uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] blijkt dat eiser regelmatig de kerkdiensten bezocht en meehielp bij activiteiten en dat hij deelnam aan een doopcursus. Ook de verklaringen van [naam 4] en [naam 3] waaruit blijkt dat eiser sinds oktober 2019 regelmatig de kerkdiensten bezoekt, Bijbelstudies volgt en deelneemt aan activiteiten die binnen de kerkelijke gemeente georganiseerd worden, heeft verweerder bij zijn oordeel betrokken. Onder verwijzing naar WI 2018/10 merkt verweerder ten aanzien daarvan op dat deze activiteiten op zichzelf niet voldoende zijn om de bekering en geloofsgroei geloofwaardig te achten, nu eisers eigen verklaringen daarover niet overtuigen. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt verder naar zijn tegenwerpingen in het bestreden besluit, zoals verwoord onder 5.1.
Uit de verklaring van [naam 2] blijkt volgens verweerder dat eiser regelmatig andere vluchtelingen naar de groep bracht in de hoop dat ook zij zich zouden aansluiten. Voor zover dit als evangeliseren kan worden opgevat, blijft de tegenwerping in het bestreden besluit overeind dat het ongerijmd en inconsistent is dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij mensen eerst goed leerde kennen en vrienden met hen werd voordat hij hen evangeliseerde maar hij vervolgens slechts drie namen weet te benoemen van de tien mensen die hij stelt te hebben geëvangeliseerd.
Met betrekking tot de verklaring van [naam 5] , waarin zij stelt ‘dat je een echte christelijke bekeerling zoals eiser herkent door zijn houding, zijn inzet, zijn trouw komen, zijn rust en vertrouwen op Zijn God’, merkt verweerder op dat volgens WI 2018/10 aan verklaringen en/of rapporten van kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de oprechtheid van de bekering op basis van de verklaringen die de vreemdeling tegenover verweerder heeft afgelegd of ten overstaan van deze kerkelijke instantie of geloofsgenoten, in de regel een beperkt gewicht zal worden toegekend. Verweerder dient immers een eigen afweging te maken ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Laatstgenoemde verklaring doet dan ook niet af aan het oordeel over de geloofwaardigheid van de bekering en de gestelde geloofsgroei, aldus verweerder.
De rechtbank verwijst in dit verband ook naar paragraaf 7 van WI 2018/10 en in het bijzonder naar de volgende passage: “Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is”.
De rechtbank is op dit punt van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt om nader te motiveren welke betekenis wordt toegekend aan de overgelegde verklaringen van kerkelijke personen over eisers activiteiten, voor zover deze zijn gebaseerd op feitelijkheden en eigen waarnemingen. De rechtbank doelt daarbij met name op de uitgebreide verklaringen van [naam 2] van 31 juli 2019 en [naam 5] van 26 februari 2020. Deze verklaringen gaan immers over hoe zij eiser hebben waargenomen en de rol die hij heeft gespeeld binnen de kerk. Verweerder heeft als reactie hierop volstaan met de motivering zoals weergegeven onder 5.2, waarbij verweerder deze verklaringen terzijde heeft geschoven onder verwijzing naar de tegenwerpingen in het bestreden besluit zoals verwoord onder 5.1. Gelet op hetgeen in WI 2018/10 staat mag van verweerder worden verwacht meer toegespitst te motiveren waarom deze verklaringen, vooral over de kerkelijke activiteiten van eiser, niet opwegen tegen het standpunt van verweerder over zijn eigen verklaringen. De rechtbank acht hierbij van belang dat aannemelijk is geworden dat deze activiteiten al langere tijd voortduren en blijk geven van een zekere ambitie van eiser om zich meer en meer in te zetten voor de kerk en de evangelisatie.
.Mijn kerk is een evangelistische kerk, het is onze plicht als evangelisten om te evangelisten.
Het is voor mij duidelijk, meneer.
U zegt dat u bij een evangelisatie met mensen praat over het christendom en dat zij op een gegeven moment met u mee gaan naar de kerk. Is het bij u voorgekomen dat deze mensen na kerkbezoek uiteindelijk toch niet kiezen voor het christendom?Nee, dat heb ik niet meegemaakt
.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat verweerders standpunt dat eisers gestelde geloofsgroei ongeloofwaardig is, ondeugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Eiser voert verder aan dat hij ook door het uiten van zijn geloof op Facebook zijn overtuiging en geloofsgroei nader heeft onderbouwd en dat hij ook om die reden een risico loopt bij terugkeer naar zijn land. Eiser heeft in beroep een schermafdruk van een Facebookpagina overgelegd en stelt dat hij ruim drie maanden geleden een bericht heeft gepost dat luidde: "Jezus is mijn levende god", in reactie waarop hij door een persoon genaamd [naam 8] is bedreigd. Eiser stelt dat deze [naam 8] , van wie hij een foto heeft overgelegd, in Kabul woont. Tevens heeft eiser een vertaling van de gestelde bedreiging overgelegd.
6.1 Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het voornemen op het standpunt gesteld dat Facebookberichten niet kunnen worden gezien als bewijs voor een oprechte bekering. Eiser heeft met zijn verklaringen nog altijd niet aannemelijk gemaakt dat hij is bekeerd. De uitingen daarvan, het evangeliseren en het zich op social media uiten als christen, worden daarom ook betwijfeld. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser problemen zal krijgen in verband met zijn toegedichte bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende activiteiten.
In reactie op de gestelde bedreigingen via Facebook heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Uit de schermprint van het gestelde Facebookaccount van eiser valt niet op te maken wiens Facebookaccount het betreft, zodat niet kan worden vastgesteld of het daadwerkelijk het Facebookaccount van eiser betreft. Voorts merkt verweerder op dat het relatief eenvoudig is om op social media een account aan te maken en vanaf dat account berichten en reacties op andere accounts te plaatsen. Daarbij komt dat ook al zou worden aangenomen dat de bedreiging van een echt Facebookaccount afkomstig is, nog altijd niet duidelijk is wie deze [naam 8] is en hoe groot zijn invloed is. Eiser heeft gesteld dat deze [naam 8] volgens zijn Facebookprofiel uit Kabul komt, maar dit is een miljoenenstad, die bovendien in een andere provincie en op aanzienlijke afstand ligt van [plaats 3] , vanwaar eiser afkomstig is. Bovendien is de bedreiging blijkens de overgelegde vertaling in algemene zin geuit. Uit de inhoud ervan blijkt niet dat deze [naam 8] weet wie eiser is, waar eiser zich bevindt, dan wel dat hij op de hoogte is van andere privégegevens van eiser, waarmee hij traceerbaar zou zijn. Eiser heeft naar de mening van verweerder met de overgelegde gegevens dan ook geenszins aannemelijk gemaakt dat van deze persoon een reële dreiging uitgaat. Dat hij hierdoor bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op vervolging, dan wel een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM) strijdige behandeling loopt, volgt verweerder dan ook niet.
6.2 Gelet op het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor onder 5.8 is weergegeven, dient verweerder alle verklaringen van eiser over zijn bekering en geloofsgroei opnieuw en in samenhang te bezien en te beoordelen. Hij dient daarbij ook de verklaringen van derden te betrekken voor zover deze op eigen waarnemingen zijn gebaseerd, alsmede met betrekking tot de activiteiten die eiser thans verricht, waaronder dus ook de door hem gestelde activiteiten op Facebook. De beroepsgrond slaagt daarom.
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat hij alleen al vanwege zijn Hazara etniciteit in zijn leefomgeving een ernstig risico loopt. Eiser verwijst naar de stukken in de zienswijze:
- het Easo Country Guidance rapport van juni 2019;
- Het artikel van 17 July 2019 RFE/RL- Radio Free Europe/Radio Liberty; Afghanistan, Swedish aid group closes dozens of health centres following threats by the Taliban;
- Regional OverView - Asia 26 June 2019.
In beroep verwijst eiser verder naar een brief van Vluchtelingenwerk van 17 juli 2019, het rapport van Vluchtelingenwerk van 1 augustus 2019, het UNAMA rapport van februari 2020 en het ACCORD rapport over het eerste half jaar van 2019.
Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4200) en naar WBV 2020/9 waaruit blijkt dat Hazara’s inmiddels in heel Afghanistan als risicogroep worden aangemerkt en dat zij aldus met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat problemen die zij hebben ondervonden op grond van hun etniciteit tot een gegronde vrees voor vervolging leiden. Eiser meent dat de moord op zijn vader als een dergelijke geringe indicatie moet worden gezien.
Eiser wijst in dit verband verder op de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 (kenmerk: 200408809/1) en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 februari 2020 (68377/17 en 530/18, JV 2020/77) waaruit blijkt dat als een vreemdeling tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep behoort, zijn individuele omstandigheden naast zijn asielrelaas bij de beoordeling betrokken moeten worden. Eiser wijst erop dat hij van jongs af aan in Iran heeft gewoond, dat hij lange tijd in Nederland en [land] heeft gewoond, dat hij geen familie of sociaal vangnet heeft in Afghanistan en dat hij zich op Facebook uit als bekeerling. Deze individuele omstandigheden, in samenhang met de algemene veiligheidssituatie van Hazara in Afghanistan en in het bijzonder in [plaats 3] bezien, maken dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Eiser heeft tot slot verwezen naar het arrest van het EHRM van 2 september 2019 (nr. 42255/18, M.H. t. Finland), het oordeel van het VN-Mensenrechtencomité van 20 februari 2020 (Q.A t. Zweden, CCPR/C/127/D/307/2017), de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 19 mei 2020 (NL19.28248) en zittingsplaats Amsterdam van 15 mei 2020 (AWB 19/7024).
De rechtbank zal echter het aanvullende standpunt van verweerder in beroep ten aanzien van de Hazara-afkomst van eiser en de betekenis hiervan volgens recente jurisprudentie bij zijn oordeel betrekken.
De moord van eisers vader door de Taliban kan niet gelden als geringe indicatie. Er is namelijk sprake van een aanzienlijk tijdsverloop sinds deze gebeurtenis. Eiser heeft bovendien persoonlijk geen problemen ondervonden als gevolg hiervan en is na de dood van zijn vader nog twee jaar zonder problemen in Afghanistan gebleven.
Dat het verblijf in Iran, Nederland en [land] en de omstandigheid dat eiser geen familie of sociaal vangnet heeft in Afghanistan een geringe indicatie oplevert, volgt verweerder evenmin. Eiser wordt als volwassen man geacht zich in Afghanistan zelfstandig te kunnen handhaven.
Het arrest van het EHRM van 2 september 2019 en het oordeel van het VN-Mensenrechtencomité van 20 februari 2020 betreffen zaken die niet vergelijkbaar zijn met de zaak van eiser. Verweerder volgt het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 19 mei 2020 waarop eiser zich onder meer beroept niet, en is daartegen in hoger beroep gegaan. Dat verweerder in het kader van de vraag of eiser op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning de individuele kenmerken én de algemene veiligheidssituatie dient te betrekken, bestrijdt verweerder niet. Verweerder meent in de verweerschriften echter voldoende te zijn ingegaan op de veiligheidssituatie in [plaats 3] , Afghanistan. Verder heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat van geringe indicaties geen sprake is, zodat eiser bij terugkeer naar Afghanistan als Hazara geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aldus verweerder.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.