uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.1122 en NL20.1133
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], met V-nummer: [V-nummer] , eiser en
[eiseres], met V-nummer: [V-nummer] eiseres hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. R. Hijma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S.J.M. Leijtens).
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 16 juli 2019, met zaaknummers NL19.14116 en NL19.14118. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op de aanvragen van eisers. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank in de uitspraak van 16 juli 2019 genoemde termijn een besluit heeft genomen op de aanvragen van eisers. Eisers stellen daarom nu opnieuw beroep in.
De beroepen zijn kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, lid 3, van de Awb).
5. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers wijst verweerder erop dat hij geen concrete termijn kan geven, waarbinnen hij op de aanvraag van eisers kan beslissen. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eisers. Verweerder verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het eerste gehoor van eisers binnen acht weken na verzending van de uitspraak plaatsvindt. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van 2 april 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1. Verweerder stelt voorts dat een ‘standaard’ dwangsom op overschrijding van de termijn van € 100,- per dag onevenredig is en verzoekt de rechtbank dit bedrag te verlagen.
6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaak nog niet de kans hebben gehad om hun asielaanvraag te onderbouwen, anders dan dat eisers bij brief van 23 juni 2020 alvast schriftelijk hun asielmotieven aan verweerder kenbaar hebben gemaakt. Er is verder nog niet duidelijk of de aanvraag van eisers in de AA-procedure of de VA-procedure zal worden behandeld.
7. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zestien weken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 20202, waarin de ABRvS een termijn van zestien weken - gelet op het zogenoemde 8+8 wekenmodel, waarbij verweerder voor het houden van een eerste gehoor een termijn van acht weken hanteert en vervolgens binnen acht weken een besluit neemt - passend acht. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat deze termijn ruimte aan verweerder geeft om na het eerste gehoor zorgvuldig onderzoek te doen en tevens verzekert dat de vreemdeling op de voorgeschreven wijze een zienswijze kan indienen. Ook acht de ABRvS van belang dat dit model de vreemdelingen zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft wanneer hij een besluit kan verwachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een andere termijn op te leggen en bepaalt de beslistermijn op zestien weken.