In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, geboren op 15 augustus 1933, in geschil is over de aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten. Eiseres had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2015, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de aftrek voor specifieke zorgkosten had geweigerd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat zij recht had op aftrek van € 3.708 aan zorgkosten, maar de rechtbank oordeelde dat zij slechts recht had op het forfaitaire bedrag van € 310 voor kleding en beddengoed, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor de overige kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor het gehoortoestel en de batterijen op haar hebben gedrukt, en dat de vervoerskosten niet in aftrek konden worden toegelaten. Eiseres had ook verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure, maar de rechtbank oordeelde dat deze verzoeken niet konden worden toegewezen, aangezien de vertraging voornamelijk te wijten was aan de gemachtigde van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de belastingaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.963. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572 en moet het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.