17.2.De rechtbank is hierboven reeds ingegaan op de door eiseres genoemde omstandigheden. De door eiseres aangevoerde gronden over de toerekening van APFO/PFOA in het afvalwater van DuPont, het punitieve karakter van de last onder dwangsom, de naleefbaarheid van de last onder dwangsom en het concrete zicht op legalisatie, heeft de rechtbank al verworpen in rechtsoverwegingen 8.5, 9.1, 10.1 en 11.3. De rechtbank ziet in deze gronden daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in verband hiermee van invordering van de dwangsommen had moeten afzien. De rechtbank ziet ook in de andere door eiseres aangevoerde gronden geen aanleiding voor dit oordeel. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij de geringe omvang van de lozing al heeft betrokken bij de matiging van de hoogte van de dwangsom. Ook in de door eiseres ondervonden onzekerheid over de inwerkingtreding van bestreden besluit I, ziet de rechtbank geen reden in verband waarmee invordering van de dwangsommen onevenredig zou zijn.
18. Het beroep gericht tegen bestreden besluit I is gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit voor zover de opgelegde dwangsom van € 250.000,- is gehandhaafd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij de opgelegde dwangsom vaststelt op € 125.000,- per keer dat wordt geconstateerd dat eiseres niet aan de last voldoet.
19. De rechtbank oordeelt verder dat de omstandigheid dat verweerder de last bij besluit van 15 oktober 2019 heeft gewijzigd betekent dat het bezwaar van eiseres tegen bestreden besluit I gegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom ook vernietigen voor zover het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. Dit betekent dat eiseres recht had op vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in de bezwaarfase, De rechtbank stelt deze kosten op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
20. De beroepen gericht tegen de bestreden besluiten II, III, IV en V zijn, gelet hierop, ook gegrond. De rechtbank vernietigt deze besluiten voor zover hierbij dwangsommen zijn ingevorderd van meer dan € 125.000,- per overtreding.
21. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.362,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit I, 1 punt voor het indienen van beroepschriften tegen de bestreden besluiten II, III, IV en V, nu deze grotendeels gelijkluidend zijn en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1,5).