ECLI:NL:RBDHA:2020:11372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
NL20.6470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op een beëdigde tolk in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Bij zijn nieuwe aanvraag voerde hij aan dat hij homoseksueel is en vrees heeft voor vervolging. Tijdens het gehoor in de asielprocedure is eiser niet gehoord met een beëdigde tolk, wat in strijd is met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was en dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6470

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

ProcesverloopBij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 25 juni 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Eiser is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Nigeriaanse nationaliteit en geboren op [datum] 1986. Hij heeft eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is waardoor hij een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn seksuele gerichtheid en hij een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) strijdige behandeling. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 november 2017 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast.
2. Op 27 september 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met dezelfde asielmotieven. Eiser heeft ter onderbouwing van deze aanvraag verschillende documenten overgelegd.
3. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Eiser voert aan dat bij het gehoor opvolgende aanvraag geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk, in het Engels dan wel zijn eigen taal, het Edo. Eiser heeft zelf niet zijn voorkeur uitgesproken voor een Engelse tolk. Hij heeft enkel aangeven dat hij bang was dat, net als tijdens de eerste procedure, fouten zouden worden gemaakt bij het vertalen vanuit het Edo naar het Nederlands en andersom. Door het niet gebruiken van een beëdigde tolk zijn misverstanden ontstaan. Verweerder heeft artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) geschonden. Hij is daardoor in zijn belangen geschaad, aldus eiser.
5. Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv dient verweerder uitsluitend gebruik te maken van beëdigde tolken. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv, kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Op grond van het vierde lid wordt deze afwijking van de afnameplicht met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (Afdeling) stelt artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, gelezen in samenhang met het derde lid, wat betreft de motivering geen andere eis aan verweerder dan dat hij de reden voor het gebruik maken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen dient te zijn. Anders dan in het geval dat het register voor beëdigde tolken en vertalers voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat is, in het geval dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf onvoldoende. Verweerder dient dan nader toe te lichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat kan worden nagegaan of zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan.
6. Uit het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag blijkt het volgende.
Verweerder heeft een (niet beëdigde) tolk Edo geregeld. Deze tolk heeft aan het begin van het gehoor verteld dat hij van eiser had begrepen dat eiser in het Engels wilde verklaren. De hoormedewerker heeft vervolgens aangegeven dat zij (ook) van een hulpverlener van VluchtelingenWerk Nederland, die aanwezig was bij het gehoor, heeft vernomen dat eiser in het Engels wilde worden gehoord. Ter controle is toen gevraagd of het juist was dat eiser in het Engels wilde worden gehoord. Daarop heeft eiser bevestigend geantwoord en uitgelegd waarom dat zo was. De hoormedewerker heeft toen besloten om het gehoor voort te zetten in het Engels met behulp van de aanwezige tolk. In zijn brief van 24 september 2020 heeft verweerder aangegeven dat navraag bij de planafdeling heeft uitgewezen dat deze tolk in het tolkenbestand van verweerder ook geregistreerd staat als tolk Engels. Het is echter geen beëdigde tolk.
7. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit wat onder 6. is overwogen dat het (wel) de wens van eiser zelf was om in het Engels gehoord te worden en dat verweerder dit ook bij hem heeft nagevraagd. Verweerder heeft daarom voldoende gemotiveerd waarom eiser is gehoord in het Engels en niet in het Edo.
8. De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor op 2 maart 2020 geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet waarom er gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk in de taal Edo maar die motivering is niet relevant aangezien eiser niet in die taal is gehoord. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit niet in lijn met artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk in de taal Engels. Verweerder heeft alleen aangegeven dat ook niet-beëdigde tolken moeten voldoen aan de kwaliteits- en integriteitseisen voordat een tolk wordt opgenomen in het tolkenbestand van verweerder. Dit is niet één van de redenen zoals vermeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv. [2]
9. Verweerder heeft het besluit in beroep op dit punt als volgt nader gemotiveerd. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag beoordeeld door middel van de zogenoemde eendagstoets (EDT). [3] Verweerder stelt dat het spoedeisende karakter van deze EDT rechtvaardigt dat bij de planning van het asielproces de beschikbaarheid van een beëdigde tolk niet bepalend is. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015. [4] Deze uitspraak gaat over de algemene asielprocedure maar is volgens verweerder analoog van toepassing vanwege het spoedeisende karakter van de EDT. Daarnaast stelt verweerder dat eiser pas tijdens het gehoor van 2 maart 2020 heeft verklaard dat hij in de Engelse taal gehoord wil worden. Dit is informatie waar verweerder bij de planning van het gehoor geen rekening mee heeft kunnen houden. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 13 november 2017 [5] waaruit volgens verweerder volgt dat voor de vraag of er al dan niet sprake is van schending van artikel 28, van de Wbtv, ook van belang kan zijn of relevante informatie pas tijdens een gehoor beschikbaar komt. Ten slotte stelt verweerder dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Verweerder heeft immers direct gevolg gegeven aan de mededeling van eiser dat hij in het Engels gehoord wilde worden. Uit het rapport van het gehoor blijkt niet dat eiser en de tolk elkaar niet goed hebben begrepen en verstaan. Eiser heeft tijdens het gehoor ook expliciet aangegeven dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de omstandigheid dat de aanvraag werd afgedaan door middel van de EDT maakte dat sprake was van de vereiste spoed. De termijn van de EDT gaat namelijk lopen vanaf het moment van het gehoor. Dat eiser zijn aanvraag al meer dan een jaar vóór het gehoor van 2 maart 2020 had ingediend, maakt dus niet dat er geen sprake was spoedeisendheid. Daarnaast stelt verweerder in dit verband ook terecht dat hij bij de planning geen rekening heeft kunnen houden met de wens van eiser om in het Engels gehoord te worden, wat ook van belang kan zijn bij de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake is van schending van artikel 28, van de Wbtv.
Verweerder kan echter niet volstaan met een mededeling van de strekking dat sprake was van spoed en dat daarom geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk in de taal Engels. Uit wat onder 5. is overwogen volgt dat (ook) in een situatie van spoedeisendheid verweerder alleen gebruik kan maken van niet beëdigde tolk als een dergelijke tolk niet tijdig beschikbaar is. Ook dat moet worden gemotiveerd. Dat heeft verweerder in het bestreden besluit, en ook nadien, niet gedaan. Gesteld noch gebleken is dat er ten tijde van het gehoor daadwerkelijk geen beëdigde tolk in de taal Engels beschikbaar was. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de ervaring leert dat veel tolken lang van tevoren zijn ingepland en niet beschikbaar zijn op zeer korte termijn. Verweerder heeft met deze ervaringsregel niet afdoende gemotiveerd, laat staan schriftelijk, dat een beëdigde tolk niet beschikbaar was.
11. Gezien het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat eiser, in strijd met het bepaalde in artikel 28, eerste lid, van de Wbtv, niet is gehoord met een beëdigde tolk. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en kent op dit punt een gebrek.
12. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat bij schending van artikel 28 van de Wbtv de rechtbank het beroep gegrond moet verklaren en het bestreden besluit moet vernietigen. [6] Uit recentere uitspraken van de Afdeling, blijkt echter dat de rechtbank onder bepaalde omstandigheden bij een schending van de hiervoor genoemde bepaling kan beoordelen of dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd, op de grond dat vreemdeling door de schending niet in zijn belangen is geschaad. [7] Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze uitspraken dat daar alleen ruimte voor bestaat als de vreemdeling niet in zijn belangen kán zijn geschaad. Zo was in een uitspraak van 29 april 2019 sprake van een situatie dat ook een voor de vreemdeling gunstigere lezing van zijn verklaringen in het betreffende gehoor niet zou hebben geleid tot een gunstigere uitkomst. [8] In een uitspraak van 12 april 2017 was sprake van een situatie waarin de relevante verklaring die de vreemdeling had afgelegd in het gehoor waarbij artikel 28 van de Wbtv was geschonden, door de vreemdeling was herhaald in een later gehoor waarbij wel een beëdigde tolk aanwezig was. [9]
13. In het geval van eiser kan niet worden vastgesteld dat hij evident niet in zijn belangen is geschaad. De verklaringen die eiser heeft afgegeven ten tijde van het gehoor opvolgende aanvraag liggen immers (mede) ten grondslag aan het bestreden besluit. Nu niet zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan, kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de verklaringen van eiser door de gebruikte tolk correct zijn vertaald. De omstandigheid dat eiser tijdens het gehoor heeft gezegd dat hij de tolk goed kon verstaan, doet hier niet aan af. Van belang is immers ook of de tolk op de juiste wijze van Engels naar Nederlands en omgekeerd heeft vertaald. Eiser heeft ook in de zienswijze aangegeven dat hij wel degelijk op een aantal punten niet goed is begrepen.
14. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het onder 10 en 11 geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigd het bestreden besluit. Omdat verweerder, zoals onder 10 is overwogen, het gebrek in beroep niet heeft hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Gelet op de aard van het gebrek bestaat ook geen ruimte voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient eiser namelijk opnieuw te horen en een nieuwe beoordeling te maken. De overige beroepsgronden en de rest van de motivering van verweerder behoeven daarom ook geen bespreking. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde van € 525 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzitter en mr. D.J. Post en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 6 november 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, en van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1389.
3.Artikel 3.118b van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.ECLI:NL:RVS:2015:891, r.o. 1.3 en 1.4.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3440, en 4 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1389.
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
8.Zie noot 7.
9.ECLI:NL:RVS:2017:1040; hoewel de Afdeling hier niet expliciet toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb.