ECLI:NL:RVS:2014:1389

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201311567/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 15 maart 2013 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. De rechtbank verklaarde het beroep op 26 november 2013 ongegrond. De vreemdeling ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat er op het moment van de hoorzittingen geen beëdigde tolken beschikbaar waren, wat in strijd is met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). De vreemdeling heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebrek niet ernstig genoeg was om het besluit van de staatssecretaris te vernietigen. De Raad van State concludeert dat de staatssecretaris artikel 28, vierde lid, van de Wbtv heeft geschonden, omdat er geen schriftelijke onderbouwing was voor het gebruik van een niet-beëdigde tolk.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. Het besluit van de staatssecretaris van 15 maart 2013 wordt vernietigd. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.461,00 bedragen, te wijten aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 april 2014.

Uitspraak

201311567/1/V3.
Datum uitspraak: 4 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 november 2013 in zaken nrs. 13/9813 en 13/10347 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
2. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat, nadat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt dat op het moment van het eerste en nader gehoor geen beëdigde tolk beschikbaar was, de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat dit gebrek niet zodanig ernstig moet worden geacht dat dit zou moeten leiden tot vernietiging van het besluit van 15 maart 2013. Zij voert aan dat de Wbtv, indien er geen reden is om af te wijken van de verplichting om van een beëdigde tolk gebruik te maken, niet toelaat dat wordt beoordeeld of de gebruikte tolk voldoet aan de kwaliteitseisen voor niet-registertolken, zoals neergelegd in de brochure "Toelichting inzet tolken IND".
3. In hoger beroep is onbestreden dat tijdens het eerste en nader gehoor van de vreemdeling op 10 en 12 september 2012 gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk en dat de staatssecretaris deze afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv, niet met redenen omkleed schriftelijk heeft vastgelegd. Derhalve heeft de staatssecretaris artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, geschonden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2012 in zaak nr. 201111416/1/V2 volgt dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling daarom gegrond had moeten verklaren en het besluit van 15 maart 2013 had moeten vernietigen.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op het vorenoverwogene zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door de vreemdeling tegen het besluit van 15 maart 2013 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens schending van artikel 28, vierde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 november 2013 in zaken nrs. 13/9813 en 13/10347;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 15 maart 2013, kenmerk 2745027510;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014
47.