ECLI:NL:RBDHA:2020:11165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
NL19.9807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel op grond van onjuiste geboortedatum

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een eiser met de Afghaanse nationaliteit. Eiser had in 2016 een asielvergunning verkregen, omdat er een reëel risico op ernstige schade bestond bij terugkeer naar Afghanistan. Echter, tijdens de nareisprocedure voor zijn familieleden ontstond er twijfel over de leeftijd die eiser had opgegeven bij zijn asielaanvraag. Uit onderzoek bleek dat eiser in Hongarije met een andere geboortedatum geregistreerd stond. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft daarop in 2019 de asielvergunning ingetrokken op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat eiser onjuiste gegevens had verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de onjuiste geboortedatum leidde tot de intrekking van de vergunning. De rechtbank stelde vast dat, hoewel de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat eiser een onjuiste leeftijd had opgegeven, dit niet automatisch betekende dat de gehele identiteit van eiser onjuist was. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat, indien de juiste geboortedatum bekend was geweest, de vergunning niet zou zijn verleend. Bovendien had de staatssecretaris niet adequaat gemotiveerd dat er geen sprake was van een situatie waarin artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zich tegen uitzetting naar Afghanistan verzet.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht zaaknummer: NL19.9807
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. M.L. van Riel), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 augustus 2015.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een nieuw document van eiser.
Verweerder en eiser hebben hierover vervolgens hun zienswijzen gegeven.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 22 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 25 augustus 2015 in Nederland asiel gevraagd. Naar aanleiding van die aanvraag heeft verweerder onderzoek verricht in het Eurodac systeem. Daaruit volgt dat eiser in augustus 2015 in Hongarije is geregistreerd. Op 3 oktober 2016 heeft verweerder aan eiser ondanks die registratie een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 eerste lid onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verleend. De reden voor verlening van deze vergunning is dat het aannemelijk is dat bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade bestaat, gelet op de geloofwaardig geachte ontvoering en mishandeling van eiser zelf
en de afpersing van zijn vader. In die procedure heeft verweerder ook de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig geacht.
1.2.
Vervolgens heeft eiser om overkomst van zijn vader, moeder en zusjes verzocht in het kader van nareis. In die procedure zijn de tazkera’s van de moeder en zusjes van eiser overgelegd. Uit de tazkera van de moeder volgt dat zij in 2004/2005 [#] jaar oud was. Uit de tazkera van [naam 1] blijkt dat zij in 2004/2005 [#] jaar oud was. Uit de tazkera van [naam 2] blijkt dat zij [#] jaar oud was in 2006/2007. Verweerder is op grond van de grote verschillen tussen de leeftijden van eisers familieleden die uit de tazkera’s blijken en de door eiser verklaarde leeftijden tijdens het eerste gehoor van 4 mei 2016 aan de door eiser opgegeven leeftijd en zijn gestelde minderjarigheid gaan twijfelen en heeft vervolgens nader onderzoek verricht naar de registratie bij de Hongaarse autoriteiten. Uit dat onderzoek blijkt dat eiser in Hongarije onder verschillende aliassen bekend staat en is geregistreerd met de geboortedatum [#] 1996. Verweerder heeft op grond daarvan in het voornemen geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiser een onjuiste identiteit heeft opgegeven en acht aannemelijk dat eiser destijds onder zijn ware identiteit en zonder enige vrees zijn land legaal heeft verlaten.
1.3.
Als bijlage bij de zienswijze heeft eiser vervolgens een originele tazkera overgelegd. Deze tazkera is door Bureau Documenten (BD) onderzocht en het resultaat daarvan is dat de tazkera met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Daarop heeft eiser de heer [naam 3] (hierna: de heer [naam 3] ) als deskundige ingeschakeld en hem verzocht om een contra- expertise. [naam 3] bevestigt in zijn rapport van 7 januari 2019 de conclusie van Bureau Documenten:
“This Taskira contains some correct components, however: it displays signs of man-made Tampering. This Taksira may not have been issued by the correct government officials. Due to several suspicious areas detailed in this expert report; I do not believe that this Taskira is genuine.”
1.4.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vervolgens bij besluit van 5 april 2019 ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw, omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat uit de overgelegde tazkera’s van eisers moeder en zussen in de nareisprocedure een wezenlijk andere leeftijd is gebleken dan eiser voor zijn gezinsleden heeft opgegeven tijdens zijn asielprocedure. Daardoor is twijfel ontstaan aan de door eiser opgegeven leeftijd van hem zelf. Uit het daaropvolgende onderzoek bij de Hongaarse autoriteiten is gebleken dat eiser niet alleen onder een andere naam bekend staat maar dat ook een andere geboortedatum is geregistreerd. Met dit onderzoek is voldaan aan de bewijslast om aannemelijk te maken dat zich een intrekkingsgrond voordoet. Verweerder werpt eiser tegen dat hij weliswaar tijdens het eerste gehoor zelf heeft verklaard dat hij in een voor hem onbekend land een andere naam heeft opgegeven, maar dat eiser heeft nagelaten openheid te geven over de leeftijd die hij heeft opgegeven. Er is daarom volgens verweerder sprake van het verstrekken van onjuiste gegevens over zijn identiteit.
1.5.
In beroep heeft eiser na de zitting van 22 oktober 2019 een nieuwe tazkera overgelegd. Het onderzoek is vervolgens door de rechtbank heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Verweerder heeft de tazkera door BD laten
onderzoeken en deze is echt bevonden. Volgens verweerder kan aan de tazkera echter niet de gewenste waarde worden gehecht, omdat verweerder ervan uitgaat dat het een nieuwe tazkera is, geen duplicaat van een eerdere registratie. Eiser heeft dit betwist en ter onderbouwing daarvan een deskundigenrapport van de heer [naam 3] overgelegd. Verweerder gaat niet uit van de deskundigheid van deze expert en de onderbouwing van zijn conclusies.
1.6.
Op de zitting van 22 oktober 2019 is vast komen te staan dat een DNA test is uitgevoerd, waaruit blijkt dat eiser een bloedverwant van zijn moeder en zusjes is.
Gronden van beroep
2.1.
Eiser voert tegen het besluit tot intrekking van zijn asielvergunning in de kern de volgende beroepsgronden aan:
2.2.
Volgens eiser zijn de tazkera’s van zijn familieleden, waar andere geboortedata in staan dan eiser heeft verklaard tijdens zijn eerste gehoor, geen nova op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat aan eiser ten onrechte een vergunning is verleend. Niet is gemotiveerd in hoeverre de leeftijd van eiser, voor zover verweerder al zou moeten worden gevolgd in de stelling dat die onjuist zou zijn opgegeven, doorslaggevend is geweest voor het verlenen van de vergunning en dat daarom de grondslag voor die verlening zou zijn komen te vervallen.
2.3.
Hij voert verder aan dat hij met de in beroep ingebrachte tazkera, die door BD echt is bevonden, zijn leeftijd/identiteit alsnog heeft onderbouwd. De tegenwerpingen van verweerder over de inhoud van de tazkera zijn mede in het licht van de overgelegde deskundigenrapportage, algemene informatie uit openbare bronnen en de nadere vertaling niet correct.
Beoordeling van de gronden van beroep
3.1.
Op grond van artikel 19, derde lid, onder b van de Kwalificatierichtlijn1 trekt een lidstaat de subsidiaire beschermingsstatus van een onderdaan van een derde land in, indien hij feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de subsidiaire beschermingsstatus. Dit is ook vastgelegd in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)2, ligt het, indien verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw voordoet, op zijn weg aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Als verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen.
3.2.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat door de door eiser in het kader van de nareis overgelegde tazkera’s twijfel is ontstaan over de door hem opgegeven leeftijd. Eiser heeft tijdens zijn gehoor van 4 mei 2016
1. Richtlijn 2011/95/EU.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3482).
verklaard dat zijn moeder op dat moment ongeveer 36 of 37 jaar was, [naam 2] 6 jaar en [naam 1] 12 jaar. Dit wijkt zodanig sterk af van de gegevens op de tazkera’s van de zussen en moeder van eiser dat verweerder daardoor ook is kunnen gaan twijfelen over eisers eigen leeftijd zoals destijds door hem opgegeven. Uit het in verband met die twijfel verrichte onderzoek bij de autoriteiten in Hongarije is vervolgens gebleken dat eiser daar met een geheel andere geboortedatum staat geregistreerd, namelijk [#] 1996. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee in beginsel aan zijn bewijslast voldaan dat aannemelijk is dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn leeftijd.
De vervolgens door eiser op 12 oktober 2018 overgelegde tazkera is op echtheid onderzocht en vastgesteld is dat deze met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Dit is in het licht van de contra- expertise ook niet in geschil. Eiser heeft daarmee dus niet weerlegd dat hij bij zijn asielaanvraag een onjuiste geboortedatum zou hebben opgegeven.
3.3.
Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat daarmee sprake is van een situatie waarin verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de gehele door eiser opgegeven identiteit onjuist is, zoals het geval was in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018.3
De rechtbank benadrukt nogmaals dat de bewijslast dat onjuiste gegevens zijn verstrekt op verweerder ligt. Onderbouwing voor twijfel aan de andere onderdelen van eisers identiteit, zijn naam en nationaliteit, heeft verweerder echter niet gegeven.
De andere naam, waaronder eiser in Hongarije is geregistreerd, was reeds ten tijde van de verlening van de asielvergunning bekend. Eiser heeft daar destijds zelf in zijn eerste gehoor melding van gemaakt en dit ook uitgelegd. Daar komt bij dat de naam die eiser hier in zijn asielprocedure heeft opgegeven overeen komt met de namen vermeld in de tazkera’s die zijn overgelegd in de nareisprocedure. Verweerder heeft deze tazkera’s van eisers familieleden als grondslag voor de intrekking gebruikt en verweerder heeft niet gesteld of gemotiveerd dat van de op die tazkera’s vermelde namen niet kan worden uitgegaan. De op de takera’s vermelde namen komen ook overeen met de namen die eiser van zijn zusjes en moeder in het eerste gehoor in zijn asielprocedure heeft opgegeven. Inmiddels staat op grond van het DNA onderzoek vast dat eiser met hen een bloedband heeft. Dat ondanks deze omstandigheden zou moeten worden getwijfeld aan de naam van eiser heeft verweerder niet geconcretiseerd of onderbouwd.
Verder is, zoals verweerder op de zitting van 22 oktober 2019 uitdrukkelijk heeft verklaard, niet in geschil dat wordt uitgegaan van eisers nationaliteit.
Voor twijfel aan de herkomst van eiser, zoals voor het eerst naar voren gebracht op de zitting van 23 september 2020, heeft verweerder gezien de herkomstvragen die aan eiser in de asielprocedure zijn gesteld evenmin enige onderbouwing gegeven.
In het licht van deze omstandigheden volgt de rechtbank verweerder zonder nadere motivering daarom niet in zijn standpunt dat met het aannemelijk zijn van de onjuist opgegeven leeftijd in dit specifieke geval aannemelijk is dat de gehele door eiser opgegeven identiteit van eiser onjuist zou zijn.
3.4.
Daarmee ligt de vraag voor of verweerder in dit geval de onjuiste geboortedatum ten grondslag heeft kunnen leggen aan de intrekking van de aan eiser verleende asielvergunning.
Uit artikel 19, derde lid, onder b van de Kwalificatierichtlijn volgt dat voor intrekking de
door een asielzoeker verkeerd weergegeven feiten
doorslaggevendmoeten zijn geweest voor de verleende asielvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd dat dit het geval is. Verweerder is in gebreke gebleven te motiveren dat hij bij bekendheid met die onjuistheid de vergunning niet zou hebben verleend. Verweerder heeft in het intrekkingsbesluit namelijk de gestelde onjuistheid van de door eiser opgegeven leeftijd op geen enkele wijze gerelateerd aan eisers asielrelaas, dat de grondslag was voor de verlening van de asielvergunning. Eisers eerste beroepsgrond slaagt dus.
3.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Zelfs indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat ook in de omstandigheden van dit geval door de onjuistheid van de door eiser opgegeven leeftijd niet meer kan worden uitgegaan van zijn gehele identiteit op grond waarvan de vergunning destijds is verstrekt, omdat de leeftijd voor de identiteit een essentieel onderdeel is, kleeft er ook dan aan het intrekkingsbesluit een motiveringsgebrek. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling4 moet verweerder ook in dat geval immers al in het intrekkingsbesluit beoordelen of er uitgaande van de volgens verweerder juiste gegevens sprake is van een situatie dat artikel 3 van EVRM5 zich tegen uitzetting naar het land van herkomst verzet en, zo ja, of eiser op grond daarvan in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Ook dat heeft verweerder, in het licht van wat in overwegingen 3.3 en 3.4 is overwogen, niet deugdelijk gemotiveerd.
4. Het beroep is al hierom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. In verband met dat nieuw te nemen besluit overweegt de rechtbank nog als volgt. Verweerder vindt de in beroep door eiser overgelegde en echt bevonden tazkera onvoldoende om zijn standpunt dat de door eiser opgegeven leeftijd onjuist is te weerleggen. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting uitgebreid gemotiveerd op grond van welke punten aan de inhoud van de tazkera moet worden getwijfeld en is daarbij ook ingegaan op de door eiser overgelegde rapportage van de heer [naam 3] . Naar het oordeel van de rechtbank zal verweerder eiser in verband met de verstrekkende gevolgen van een intrekking van een asielvergunning en de in dat kader vereiste zorgvuldigheid voor het nemen van een nieuw besluit in de gelegenheid moeten stellen om de heer [naam 3] en de gemachtigde van eiser hierop te laten reageren. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van tien weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het twee maal verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
4 Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9020).
5 Het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.