Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.M. Luigjes, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris, mr. R.G. van den Berg.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De eiser voerde aan dat overdracht aan Polen in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, omdat er structurele systeemfouten zouden zijn in de opvang en asielprocedure in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de asielprocedure in Polen niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank concludeerde dat de stukken en argumenten van de eiser onvoldoende grond boden om te concluderen dat Polen de internationale verplichtingen niet nakomt.
De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht aan Polen onevenredig hard zouden maken, en oordeelde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om van zijn bevoegdheid gebruik te maken om de aanvraag zelf te behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Skerka, voorzitter, en mr. P.H. Banda en mr. V. Wolting, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A. Korporaal-Wisman.