ECLI:NL:RBDHA:2020:10815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.9674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en medische kwetsbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D.L. Boer, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat Nederland een verzoek om overname heeft gedaan en Italië hierop niet tijdig heeft gereageerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat er medische documenten zijn overgelegd die dit onderbouwen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Italië niet aan zijn internationale verplichtingen kan voldoen, ondanks de coronacrisis. De rechtbank heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft en dat eiser niet heeft aangetoond dat er systematische tekortkomingen zijn in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd is en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat Nederland de aanvraag op zich moet nemen. Het beroep van eiser is kennelijk ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. A.M. Zwijnenberg, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De uitspraak is bekendgemaakt op 11 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9674
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft beslist door, ondanks dat er medische documenten zijn overgelegd, zonder nader medisch onderzoek ervanuit te gaan dat hij niet bijzonder kwetsbaar is. Eiser voert daarbij aan dat het vooralsnog niet
mogelijk is om meer documenten te verkrijgen die meer specifiek betrekking hebben op zijn diagnose en behandeling, maar er is geen reden om niet uit te gaan van de door hem onderbouwde stelling. Eiser voert verder aan dat vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal opleveren. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat de coronacrisis alleen effect heeft op de mogelijkheden van de feitelijke overdracht. Het coronavirus heeft ook effect op de gezondheidszorg in Italië in het algemeen. Het probleem in Italië is nog groter dan in Nederland, terwijl zelfs in Nederland noodzakelijk operaties al worden uitgesteld vanwege de enorme belasting die de uitbraak heeft op de capaciteit van ziekenhuizen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar twee nieuwsberichten, waaruit volgt dat er niet alleen een reëel risico bestaat op besmetting met het coronavirus bij een medische behandeling, maar ook dat andere medische behandelingen worden uitgesteld. Dit omvat ook noodzakelijk operaties. Verweerder heeft dit aspect dan ook niet zorgvuldig beoordeeld.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag er ten opzichte van Italië nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) is dit recent bevestigd.1 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat in Italië sprake is systematische tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de grote gevolgen van de coronacrisis voor de gezondheidszorg in Italië, doet hier niet aan af. Met de twee nieuwberichten heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd of een begin van bewijs geleverd dat Italië door de verspreiding van het coronavirus niet meer aan zijn internationale verplichtingen kan voldoen.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat ook uit het persoonlijk relaas van eiser niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ten aanzien van de medische situatie van eiser overweegt de rechtbank dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd waaruit de aard van zijn gezondheidsklachten blijkt. De afsprakenkaarten voor een operatie die eiser heeft overgelegd zijn daarvoor onvoldoende, omdat daaruit niet blijkt wat voor soort operatie het betreft en wat de actuele gezondheidssituatie van eiser is. De rechtbank overweegt dat eiser wel heeft gesteld dat het verkrijgen van bewijsstukken op het moment niet mogelijk is, maar hij heeft dit niet concreet gemotiveerd. Omdat uit de stukken ook niet blijkt dat sprake is van een mogelijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser bij overdracht aan Italië is verweerder niet verplicht nader onderzoek te verrichten naar zijn gezondheidstoestand en de gevolgen daarvoor van een overdracht. Verder is niet gebleken dat, mocht eiser medische behandeling nodig hebben, Nederland de meest aangewezen lidstaat is om hem te behandelen. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in Italië de medische voorzieningen in het algemeen vergelijkbaar zijn met die in de andere lidstaten en dat het aan eiser is om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd. Daar komt nog bij dat eiser zich ook bij voorkomende problemen met betrekking tot toegang tot medische zorg dient te wenden tot
1. ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2957 en ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987.
de daartoe geëigende instanties en de (hogere) autoriteiten om zich te beklagen. Niet is gebleken dat die mogelijkheid er voor eiser niet is.
5. Voor zover de gronden gericht zijn op de positie van kwetsbaren in Italië overweegt de rechtbank dat op grond van het voorgaande ten aanzien van eiser niet is gebleken dat hij een kwetsbaar persoon is. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser niet gebleken dat sprake is van kwetsbaarheid in de zin van het arrest Tarakhel.2 Bovendien heeft de ABRvS geoordeeld in haar uitspraak van 8 april 20203 dat verweerder ook in het geval van kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. De rechtbank overweegt verder dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Italië tijdelijk zijn opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Italië en Nederland vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser op zich moet nemen. Het opschorten van de Dublinoverdrachten naar Italië neemt de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser immers niet weg. De uitbraak van het coronavirus in Italië betreft een tijdelijk feitelijk beletsel voor de overdracht aan Italië. Dit beletsel doet niet af aan de rechtmatigheid van de inhoud van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.4
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, de richtlijnen, het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie jegens eiser niet zal schenden. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheid naar voren heeft gebracht op grond waarvan verweerder de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgronden slagen niet.
8. Het beroep is kennelijk ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel vs. Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
11 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.