Op 5 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J. van der Werff-Dost, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. Krijnen. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verweerder op 29 oktober 2019 in gebreke heeft gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder te laat heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 262,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig was, omdat de zaak op basis van de ingediende stukken kon worden beoordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de rechtbank de relevante artikelen heeft toegepast die betrekking hebben op het niet tijdig beslissen op aanvragen. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.