ECLI:NL:RBDHA:2020:10770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting en intrekking van bijstandsuitkering na niet voldoen aan informatieverplichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, had zijn uitkering stopgezet gekregen door verweerder. Dit gebeurde na een reeks van besluiten waarin verweerder de betaling van de uitkering stopzette, opschortte en uiteindelijk introk, omdat eiser niet de gevraagde informatie had overgelegd die nodig was voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Eiser had verklaard dat hij geen inkomsten ontving uit zijn werkzaamheden voor twee bedrijven die hij op zijn naam had staan, maar verweerder was van mening dat eiser niet had voldaan aan zijn informatieverplichting.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2020, die via Skype plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd en dat hij niet tijdig had gereageerd op de verzoeken van verweerder. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de uitkering op te schorten en in te trekken, omdat eiser niet had voldaan aan zijn informatieverplichting.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan informatieverplichtingen door bijstandsontvangers en de bevoegdheid van verweerders om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van verstrekte gegevens. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/5556 en SGR20/5097
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N. Rastegar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de betaling van de uitkering die eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) ontving stopgezet.
Bij besluit van 5 maart 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand per 1 februari 2020 opgeschort.
Bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit III) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand per 1 februari 2020 ingetrokken.
Bij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van skype plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
1.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser zijn beroepsgrond over het beweerdelijk niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2020 ingetrokken. De voorzieningenrechter zal die beroepsgrond daarom onbesproken laten. 2.
2. Eiser ontving een bijstandsuitkering. In het kader van een rechtsmatigheidsonderzoek heeft verweerder informatie van eiser gevraagd. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat eiser werkzaamheden verricht voor twee bedrijven die hij op zijn naam heeft staan. Eiser heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij hier geen inkomsten uit ontvangt. Bij brief van 13 februari 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 20 febuari 2020 en hem verzocht om de in de brief vermelde gegevens mee te nemen. Die gegevens betroffen onder meer informatie over de financiële situatie van eiser en over zijn werkzaamheden in de periode van 15 maart 2019 tot en met 13 februari 2020.
3. Eiser is verschenen bij het gesprek op 20 februari 2020. Blijkens het gespreksverslag heeft eiser tijdens dit gesprek toegelicht dat hij in 2016 een zorgbedrijf heeft overgenomen van een vriend, dat dit bedrijf klanten heeft en dat hij minimaal 20 uur per week voor dit bedrijf werkt. Uit het gespreksverslag volgt dat eiser stelt dat hij stukken heeft meegenomen naar het gesprek, maar dat hij niet bereid is deze aan verweerder te geven.
Bij besluit van 20 februari 2020 heeft verweerder de betaling van de uitkering van eiser per 1 februari 2020 gestopt en eiser een hersteltermijn geboden tot 5 maart 2020 om alsnog de gevraagde gegevens in te leveren. Bij besluit van 5 maart 2020 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser per 1 februari 2020 opgeschort en hem een hersteltermijn gegeven tot 19 maart 2020 om alsnog alle gevraagde gegevens over te leggen. Bij besluit van 19 maart 2020 heeft verweerder het recht van eiser op bijstand per 1 februari 2020 ingetrokken. De primaire besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet alle voor het vaststellen van het recht op bijstand van belang zijnde gegevens heeft overgelegd en dat hij dit verzuim niet binnen de hiervoor gestelde termijn heeft hersteld.
4. Eiser betwist dat hij niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Hij vindt dat hij alle benodigde stukken heeft ingeleverd. Eiser voert aan dat hij de bedrijven al jaren op zijn naam heeft staan, dat dit bij verweerder bekend was en dat dit nooit van invloed is geweest op zijn recht op bijstand. Voorts voert eiser aan dat verweerder misbruik maakt van zijn bevoegdheden door eiser jaarlijks aan onderzoeken te onderwerpen. De wet biedt geen grondslag om steeds over aansluitende periodes informatie op te vragen, aldus eiser.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Voorop staat dat het stopzetten van de uitbetaling, het opschorten en intrekken van het recht op bijstand, bevoegdheden van verweerder zijn. Dat staat in artikel 54, eerste en vierde lid, van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft die bevoegdheden, wanneer een belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien hij op een andere manier onvoldoende medewerking verleent. Wanneer een belanghebbende na het verstrijken van een geboden hersteltermijn, de bij de opschorting van het recht op bijstand gevraagde gegevens niet heeft overgelegd, kan verweerder het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
5.2
In zijn uitspraak van 4 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag zich hangende bezwaar uitgelaten over de besluiten van respectievelijk 5 en 19 maart 2020. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het recht van eiser op bijstand op te schorten en in te trekken. De voorzieningenrechter ziet thans geen grond om anders te oordelen en overweegt daartoe het volgende.
5.3
Door eiser wordt niet gemotiveerd betwist dat hij niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd bij het gesprek op 20 februari 2020. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze informatie reeds bekend was bij verweerder als gevolg van eerdere onderzoeken en dat zijn situatie sindsdien niet is gewijzigd. Hoewel verweerder hem tot drie maal toe in de gelegendheid heeft gesteld om de verzochte informatie alsnog in te leveren en hem tevens heeft gewezen op de gevolgen voor zijn recht op bijstand als hij dit niet zou doen, heeft eiser deze informatie niet ingeleverd. Aldus heeft hij niet voldaan aan de inlichtingenplicht die ingevolge artikel 17 van de Pw op hem rust. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van eiser dat verweerder in eerdere onderzoeken enkel bankafschriften heeft opgevraagd en dat dat toen voldoende was om zijn recht op bijstand vast te stellen, reeds omdat het rechtmatigheidsonderzoek dat heeft geleid tot het bestreden besluit betrekking heeft op een andere periode. Niet valt in te zien waarom verweerder – zoals eiser kennelijk meent – niet mocht overgaan tot het opvragen van aanvullende gegevens of andere gegevens dan bij eerdere onderzoeken.
5.4
Dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door eiser kort na een vorig onderzoek opnieuw aan aan een rechtmatigheidsonderzoek te onderwerpen, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Ingevolge artikel 53a van de Pw heeft verweerder de bevoegdheid om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of voortzetting van bijstand. Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3668) dat deze bevoegdheid door verweerder steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en dat daartoe geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden is vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder dan ook bevoegd om onderzoek te verrichten naar het recht op bijstand van eiser en mocht verweerder in dat kader informatie en gegevens bij hem opvragen. Daar komt in het geval van eiser bij dat vaststaat dat hij met twee bedrijven staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat een dergelijke inschrijving een indicatie is dat op geld waardeerbare activiteiten worden verricht (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2333).
5.5
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om gegevens bij eiser op te vragen teneinde zijn recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft deze gegevens niet aan verweerder verstrekt en daarmee niet voldaan aan de op hem rustende informatieplicht. Gelet hierop mocht verweerder het recht van eiser opschorten met ingang van 1 februari 2020 en vervolgens met ingang van die datum intrekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.