Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 oktober 2017. De gemeente had de uitkering herzien en een bedrag van € 9.779,17 teruggevorderd, wat later werd gebruteerd tot € 12.471,17. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de gemeente verklaarde de bezwaren ongegrond. In een later besluit werd de terugvordering verlaagd naar € 2.813,60 netto, gebruteerd tot € 3.842,16.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting door geen bankafschriften van haar Bulgaarse bankrekening te overleggen. De rechtbank maakte onderscheid tussen twee periodes: de periode waarin eiseres geen bijstand ontving en de periode waarin zij dat wel deed. In beide periodes waren er bijschrijvingen en stortingen op haar ING-bankrekening, die door de rechtbank als inkomen werden aangemerkt. Eiseres had niet aangetoond dat deze bedragen leningen waren of dat zij deze niet als inkomen moest opgeven.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak om beroep in te stellen te wijten was aan de handelwijze van eiseres zelf, die pas in beroep de gevraagde bankafschriften had overgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 oktober 2020.