ECLI:NL:RBDHA:2020:10459
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen van broer en zus, verbeurde bestuurlijke dwangsom en afwijkende beslistermijn
In deze zaak hebben eisers, een broer en zus, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen zijn op 30 juli 2020 ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft tot op heden geen beslissingen genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is overschreden en dat eisers verweerder op 8 juli 2020 in gebreke hebben gesteld. Hierdoor zijn de beroepen gegrond verklaard.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder verzocht om alle relevante stukken in te dienen en een verweerschrift op te stellen. Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat de achterstanden bij de IND en de coronamaatregelen een langere beslistermijn rechtvaardigen. Eisers hebben hiertegen ingebracht dat de vertraging niet voortkomt uit overmacht, maar uit politieke keuzes van verweerder.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvragen van eisers samenhangen, omdat zij als broer en zus een homogene groep vormen en hun aanvragen gelijktijdig zijn ingediend. De rechtbank heeft een nadere beslistermijn van zestien weken vastgesteld voor verweerder om alsnog besluiten op de aanvragen bekend te maken. Tevens is een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 262,50.