ECLI:NL:RBDHA:2020:10444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
09/817075-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het veroorzaken van een verkeersongeval door aanmerkelijke onoplettendheid

Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 23 december 2018 in Lekkerkerk een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, botste met een snelheid van ongeveer 80 km/u achterop een stilstaande Volkswagen Polo, waardoor twee inzittenden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], om het leven kwamen en drie anderen zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gereden, omdat hij de stilstaande voertuigen niet tijdig had opgemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet de intentie had om een ongeval te veroorzaken, maar dat zijn onoplettendheid en onvoorzichtigheid wel degelijk hebben geleid tot de fatale gevolgen van het ongeval. De officier van justitie had eerder gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, en de verdediging had vrijspraak bepleit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zijn snelheid niet had aangepast en onvoldoende had gelet op het verkeer voor hem, wat leidde tot de aanrijding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om te allen tijde alert te zijn op verkeerssituaties, ook in ogenschijnlijk normale omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817075-19
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 januari 2020 (regie) en 6 oktober 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Ariese en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N210, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door,
- terwijl zich voor hem, verdachte, op die weg een of meer langzaam rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen bevond(en),
- niet, althans in onvoldoende mate te blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, althans met nagenoeg die snelheid, achterop het zich voor hem, verdachte, bevindende motorrijtuig (Volkswagen Polo) is gebotst, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) werden gedood en/of a) [slachtoffer 3] en/of b) [slachtoffer 4] en/of c) [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen te weten (onder andere) a) traumatisch hersenletsel en diverse fracturen en/of b) gebroken nekwervels en c) diverse fracturen,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de provinciale weg N210, als volgt heeft gehandeld:
- terwijl zich voor hem, verdachte, op die weg een of meer langzaam rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen bevond(en),
- niet, althans in onvoldoende mate te blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, althans met nagenoeg die snelheid, achterop het zich voor hem, verdachte, bevindende motorrijtuig (Volkswagen Polo) is gebotst, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) werden gedood en/of a) [slachtoffer 3] en/of b) [slachtoffer 4] en/of c) [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen te weten (onder andere) a) traumatisch hersenletsel en diverse fracturen en/of b) gebroken nekwervels en c) diverse fracturen hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N210, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij tegen een aldaar op die weg bevindend motorrijtuig (Volkswagen Polo) en/of (vervolgens) tegen een Nissan Quasqai gebotst, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) werd(en) gedood en/of a) [slachtoffer 3] en/of b) [slachtoffer 4] en/of c) [slachtoffer 5] lichamelijk letsel heeft/hebben bekomen te weten a) traumatisch hersenletsel en diverse fracturen en b) gebroken nekwervels en/of c) diverse fracturen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte de voor hem stilstaande auto niet tijdig heeft opgemerkt waardoor hij met volle snelheid met zijn bestelbus achterop de auto van de slachtoffers is gereden. Als gevolg van het ongeval zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen te overlijden en hebben [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Volgens de officier van justitie had de verdachte voldoende tijd en zicht om op de situatie te anticiperen, omdat de afstand na de flauwe bocht na de rotonde tot aan de plaats van het ongeval ongeveer 500 meter bedroeg. Op een provinciale weg komt het vaker voor dat het verkeer stilstaat of langzaam rijdt en de verdachte had hier dan ook rekening mee kunnen en moeten houden. De officier van justitie concludeert dat het weggedrag van verdachte moet worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend, nu het gaat om meer dan een moment van onoplettendheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitaantekeningen – ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte onoplettend heeft gereden. De onoplettendheid zou hooguit verondersteld kunnen worden door het feit dat niet tijdig door de verdachte werd geremd. In dit verband heeft de verdediging gewezen op de uitspraken in de zaak van de eveneens bij het ongeval betrokken bestuurder van de Nissan. Het betreft het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6735) en het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 juli 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1374). De bestuurder van de Nissan is door de rechtbank en het hof schuldig bevonden aan roekeloos rijgedrag. De bestuurder van de Nissan heeft namelijk de Volkswagen Polo tot stilstand gedwongen op een weg waar het overige verkeer geen stilstaand verkeer hoefde te verwachten. Het overige verkeer op de weg zou niet bedacht hoeven zijn op een dergelijke situatie en had daar geen (veilige) mogelijkheden om uit te wijken, zo blijkt uit de uitspraken, aldus de verdediging.
Het hof heeft in zijn arrest voorts overwogen dat zich in de weg een (flauwe) bocht bevond waardoor pas vanaf hectometerpaal 5,9 goed zicht bestond op het vervolg van de weg.
De provinciale weg zou hierdoor minder overzichtelijk zijn. Dat het overige verkeer niet bedacht hoefde te zijn op stilstaand verkeer zou voorts volgen uit de omstandigheid dat op de desbetreffende provinciale weg een verbod geldt voor motorvoertuigen die niet harder kunnen rijden dan 25 kilometer per uur. Op de plaats van de aanrijding zijn geen zijwegen en ten tijde van de aanrijding was sprake van tegemoetkomend verkeer. Dit alles betekent dat geen veilige mogelijkheden waren om uit te wijken. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om voorgaande overwegingen van de rechtbank en het hof in haar vonnis over te nemen, dan wel in haar motivering te betrekken. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat voor een veroordeling voor het primair ten laste gelegde vereist is dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De verdediging gaat uit van een geheel verontschuldigbaar niet remmen dan wel van slechts een tijdelijke onoplettendheid, omdat niet blijkt van onoplettend rijgedrag van de verdachte voorafgaand aan het ongeval. De beslissende factor was het verrassingseffect van stilstaande voertuigen op een plek die zo atypisch is, dat die situatie redelijkerwijs niet te verwachten of te voorzien was.
Gelet op dit alles kan volgens de verdediging niet worden gesproken van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna:WVW).
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat geen sprake is van gevaarscheppend rijgedrag door verdachte. De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1.
Het bewijs
Het verkeersongeval
Op 23 december 2018 vond een aanrijding plaats op de N210, een provinciale weg gelegen buiten de bebouwde kom van Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard (hierna: de N210). Deze weg bestaat uit één rijbaan, die door middel van een dubbele doorgetrokken streep is verdeeld in twee rijstroken voor tegengesteld verkeer. Er geldt een maximumsnelheid van 80 km/u.
Bij dit ongeval waren drie voertuigen betrokken:
- een personenauto van het merk/type Nissan Qashqai met [kenteken] (hierna: de
Nissan);
- een personenauto van het merk/type Volkswagen Polo met [kenteken] (hierna: de Volkswagen);
- een bedrijfsauto van het merk/type Mercedes-Benz Sprinter met [kenteken]
(hierna: de Mercedes).
De verdachte was de bestuurder van de Mercedes [2] en de Nissan werd bestuurd door [bestuurder Nissan] . [3]
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat deze auto’s over de N210 reden, alle drie
komende vanuit de richting Krimpen aan den IJssel en gaande in de richting van Lekkerkerk. Gelet op de schade aan de achterkant van de Volkswagen was er een aanmerkelijk snelheidsverschil tussen de Mercedes en de Volkswagen. De Nissan en de Volkswagen stonden ten tijde van de botsing vermoedelijk stil op de N210, waarna de achterop komende Mercedes op de Volkswagen is gebotst. [4]
Met behulp van een computersimulatieprogramma is een indicatieve minimale en maximale
botssnelheid van de Mercedes berekend, waarbij ervan is uitgegaan dat de Nissan en de
Volkswagen ten tijde van de botsing stil stonden. De minimale botssnelheid bedroeg 76 km/u en de maximale botssnelheid bedroeg 82 km/u. [5]
De Volkswagen Polo werd bestuurd door [slachtoffer 5] . Naast hem zat [slachtoffer 2] . Achterin zaten van links naar rechts [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . [6]
De gevolgen van het verkeersongeval voor de inzittenden van de Volkswagen
Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 1] ter plaatse overleden, vermoedelijk aan de gevolgen van een gebroken nek en hersenletsel. [7] [slachtoffer 2] is na opname in het Erasmus Medisch Centrum in de nacht van 23 op 24 december 2018 overleden na hersendood te zijn verklaard. [8]
Uit medische informatie over [slachtoffer 3] leidt de rechtbank af dat bij hem sprake is van zeer ernstig en uitgebreid letsel, bestaande uit onder meer bloedingen in de hersenen en verschillende botbreuken. Hij heeft een tijd in coma gelegen. Kort voor zijn ontslag uit het ziekenhuis op 26 maart 2019 is vastgesteld dat hij zijn benen weer iets kon bewegen, wat knijpkracht heeft in zijn hand en dat soms sprake was van dwanghuilen of dwanglachen. Op 22 februari 2019 werd zijn prognose beoordeeld als onzeker en somber. Na ontslag uit het ziekenhuis is [slachtoffer 3] opgenomen in een revalidatiekliniek. [9]
[slachtoffer 4] heeft door het ongeval onder meer twee gebroken nekwervels opgelopen. [10]
Bij [slachtoffer 5] zijn meerdere wervelbreuken en een gebroken rib vastgesteld, waarbij de
genezingsduur op 7 februari 2019 werd geschat op drie maanden. [11]
De toedracht van het verkeersongeval
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in de auto zat en dat ze onderweg waren naar huis. Op de Algerabrug (de rechtbank begrijpt: in Krimpen aan den IJssel) merkte hij dat [slachtoffer 5] kort op de rem trapte; hij zei dat iemand kort op hen zat. Op de kruising in Krimpen aan den IJssel (de rechtbank begrijpt: op de kruising van de C.G. Roosweg met de Industrieweg) stond die persoon naast hen bij het stoplicht en gingen gebaren over en weer. Bij de rotonde Krimpenerhout was er weer een incident. Ze konden de auto echter voor blijven. Bij de rotonde ter hoogte van Ouderkerk aan den IJssel werden zij nog steeds gevolgd. In de hoop dat ze deze bestuurder zouden kwijtraken, reed [slachtoffer 5] een aantal keer de rotonde rond. De bestuurder in de Nissan bleef hen echter volgen. Daarop verlieten zij de rotonde en reden zij verder in de richting van Lekkerkerk. De Nissan haalde hen daarna in terwijl een inhaalverbod geldt en remde af. [slachtoffer 5] remde mee, waarna hun voertuig tot stilstand kwam op de weg. Dat moest wel, omdat de Nissan voor hen stil stond. De bestuurder van de Nissan stapte vervolgens uit en kwam met een hamer in zijn hand op hun auto aflopen. Vervolgens werden ze van achteren aangereden. [12]
[getuige 1] kwam op 23 december 2018, ten opzichte van de Nissan en de Volkswagen, uit de tegenovergestelde richting aanrijden. Hij zag van ruime afstand, ongeveer 500 meter, een voertuig stilstaan op de rijbaan. Bij het naderen van het voertuig zag hij dat het een grijze Nissan betrof en dat de bestuurder ernaast stond. Vervolgens zag hij een Mercedes bus hard tegen de achterzijde van de blauwe Golf (de rechtbank begrijpt: de Volkswagen Polo) rijden. [13]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de crèmekleurige personenauto remde (de rechtbank begrijpt: de Nissan) en zo de blauwe personenauto (de rechtbank begrijpt: de Volkswagen), die achter de crèmekleurige personenauto reed, tot stoppen dwong. Hij zag dat de bestuurder van de crèmekleurige personenauto uitstapte en in de richting van de bestuurder van de blauwe personenauto liep. Nadat hij beide personenauto’s gepasseerd was bleef hij in zijn achteruitkijkspiegel kijken. Hij zag in zijn achteruitkijkspiegel dat beide personenauto’s stil bleven staan. Vervolgens zag hij dat een witte bestelbus (de rechtbank begrijpt: de Mercedes), die vanuit de richting van de rotonde bij Ouderkerk aan den IJssel reed in de richting van de rotonde bij Lekkerkerk, in volle vaart tegen de achterzijde van de blauwe personenauto reed. [14]
[getuige 3] heeft verklaard dat zij als eerste auto achter de voertuigen reed waarmee het ongeval was gebeurd. Zij reed ongeveer 300 meter erachter met een snelheid van 70 à 80 kilometer per uur. Zij zag plots de bestelbus omhoog gaan en de blauwe auto naar links wegvliegen. [15]
De verdachte heeft verklaard dat hij onderweg was vanuit Krimpen aan den IJssel naar Gouda. Hij naderde op enig moment een paar voertuigen die over een rotonde reden. Het leek wel alsof deze voertuigen aan het klooien waren, omdat zij aan het gas geven en remmen waren. Op een gegeven moment reden deze voertuigen op de rotonde rechtdoor en hij reed er achteraan. Hij weet niet meer hoeveel de afstand bedroeg tussen hem en de voertuigen. Naar zijn idee reed hij toen hij de rotonde verliet rond de 60 kilometer per uur. Na ongeveer 100 meter na de rotonde zag hij de voertuigen stilstaan. Hij trapte nog vol op de rem, maar hij reed vervolgens tegen de achterkant van de stilstaande auto aan. [16]
De verdachte heeft op de terechtzitting van 6 oktober 2020 verklaard dat de auto’s ineens voor hem opdoemden. Achteraf bezien weet hij dat hij de auto’s wel gezien heeft, maar het moment van de rotonde naar de plek tot de aanrijding blijft voor hem een waas. Hij zat niet heel kort op de voertuigen. Hij heeft waarschijnlijk wel geprobeerd om de voertuigen te ontwijken. Hij weet niet of hij heeft geremd, maar naar zijn idee ging zijn voet wel naar het pedaal en hij denkt dat het remmen van korte duur was en weinig effect heeft gehad. [17]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 6 oktober 2020 verder verklaard dat de aanrijding heeft plaatsgevonden zoals door de politie gereconstrueerd in het eerste in de camerabeelden weergegeven scenario, dat inhoudt dat een voertuig ergens in de verte stilstond. [18]
Uit de op de terechtzitting van 6 oktober 2020 getoonde beelden van een door de politie gereconstrueerde rijproef over de weg tussen de rotonde en de plek van het ongeval blijkt dat zich in de weg een (flauwe) bocht bevindt op een afstand van ongeveer 200 tot 300 meter na de rotonde. Vanaf hectometerpaal 5,9 bestaat goed en onbelemmerd zicht op het vervolg van de weg. Voorts blijkt uit de beelden dat dit vervolg een rechte weg betreft, dat er goed zicht is op de weg en dat het vanaf hectometerpaal 5,9 met een snelheid van 80 kilometer per uur ongeveer tweeëntwintig seconden duurt tot men aankomt bij de plek van het ongeval. [19]
3.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (mede) het verkeersongeval heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het leven heeft gekost en bij [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Gelet op de aard van hun letsel, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, is naar het oordeel van de rechtbank telkens sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan dit verkeersongeval, en zo ja, in welke mate.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
De rechtbank merkt op dat zij bekend is met het vonnis en het arrest in de zaak van [bestuurder Nissan] , maar dat haar oordeel en beslissing in deze zaak alleen ziet op de aan de verdachte verweten gedragingen, en niet meer op het aandeel van [bestuurder Nissan] . De gedragingen van de verdachte worden beoordeeld los van het aandeel van [bestuurder Nissan] .
De rechtbank maakt haar afwegingen ten aanzien van de verdachte aan de hand van het onderzoek ter terechtzitting in de zaak van de verdachte, waaronder mede begrepen de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting van 6 oktober 2020 en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
Voorop staat dat de verdachte deze aanrijding uiteraard niet heeft gewild. Ook heeft hij
geen roekeloos rijgedrag vertoond. Dat wordt hem door de officier van justitie ook niet verweten. Wel wordt hem het verwijt van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag gemaakt.
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, moet de rechtbank vaststellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van de verdachte wordt in die beoordeling afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht, waarbij voor een vaststelling van schuld in de zin van het wetsartikel in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat de verdachte zijn snelheid niet is gaan minderen op en vanaf het moment dat hij had kunnen zien - en moeten zien - dat vóór hem sprake was van afremmend en stilstaand verkeer. Vanaf het moment dat de verdachte na de rotonde hectometerpaal 5,9 passeerde, had hij over een afstand van 500 meter de aanvankelijk rijdende en later stilstaande voertuigen zonder meer kunnen waarnemen. Bij een snelheid van 80 kilometer per uur had de verdachte gedurende ongeveer tweeëntwintig seconden de tijd om de voertuigen te zien, zijn snelheid aan te passen en te remmen. De verdachte heeft verklaard dat de voertuigen ineens voor hem opdoemden. Gelet op het hiervoor overwogene kan het in dat geval niet anders zijn dan dat de verdachte gedurende langere tijd niet heeft opgelet. Als de verdachte wel had opgelet zou hij de voertuigen immers tijdig hebben gezien en had het ongeval, in ieder geval in deze vorm, voorkomen kunnen worden.
Gelet op de langere duur van de onoplettendheid, die volgt uit de bewijsmiddelen, is er anders dan de raadsman heeft gesteld, geen sprake van slechts een momentane onoplettendheid.
Het verweer van de verdediging dat sprake was van een atypische situatie, zodat de verdachte de stilstaande voertuigen niet had hoeven verwachten wordt door de rechtbank gepasseerd. Op iedere verkeersdeelnemer rust de plicht om te allen tijde te blijven opletten en te anticiperen op afwijkende verkeerssituaties. Dit geldt ook voor de verdachte bij het berijden van deze provinciale weg. De verdachte had niet volledig verrast hoeven worden als hij gedurende ruim twintig seconden had opgelet. Voorts is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake was van een atypische situatie, omdat ook op een provinciale weg opstoppingen of files kunnen ontstaan of situaties waarin het verkeer tijdelijk langzamer rijdt of iemand pech krijgt. De aanleiding voor het stilstaan van de Volkswagen Polo was het gedrag van [bestuurder Nissan] , en die aanleiding was atypisch. Maar dat maakt nog niet dat het stilstaan van de Volkswagen Polo op zichzelf zo atypisch was, dat de verdachte daar in de gegeven omstandigheden helemaal niet op bedacht had hoeven zijn.
De gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte in aanmerkelijke mate onoplettendheid kan worden verweten en dat het rijgedrag van de verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onoplettend.
De gedragingen van de verdachte hebben ertoe geleid dat een aanrijding heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan twee slachtoffers zijn overleden en drie slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de provinciale weg N210, aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
doordat hij,
- terwijl zich voor hem op die weg stilstaande andere motorrijtuigen bevonden,
- in onvoldoende mate
isblijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte en
doordat hij
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
doordat hij
- met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur achterop het zich voor hem bevindende motorrijtuig (Volkswagen Polo) is gebotst,
waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden gedood en
a. a) [slachtoffer 3] en
b) [slachtoffer 4] en
c) [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen te weten (onder andere)
a. a) traumatisch hersenletsel en diverse fracturen en
b) gebroken nekwervels en
c) diverse fracturen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van achttien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging primair het toepassen van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, bepleit en subsidiair het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf dan wel een zoveel mogelijke voorwaardelijke taakstraf.
Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het verkeersongeval veel impact heeft gehad op het leven van de verdachte en dat hij dagelijks het leed met zich meedraagt. Het opleggen van een straf heeft geen enkele meerwaarde meer. Daarnaast heeft het ongeval twee jaar geleden plaatsgevonden en heeft de verdachte een blanco strafblad.
Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf heeft de verdediging aangevoerd dat het verliezen van zijn rijbewijs ernstige gevolgen zal hebben voor de verdachte, omdat hij als zelfstandig timmerman werkzaam is en hij daarbij van eigen vervoer afhankelijk is. Een ontzegging zou voor de verdachte verlies van werk en inkomen betekenen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurder van een bestelauto een verkeersongeval veroorzaakt doordat hij de voor hem stilstaande motorrijtuigen niet op tijd heeft gezien. Ten gevolge van zijn onoplettendheid is hij met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur tegen de achterzijde van de Volkswagen gebotst. De gevolgen hiervan zijn verschrikkelijk. Door de botsing zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] overleden. [slachtoffer 3] heeft zeer ernstig, blijvend letsel opgelopen. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben ernstig letsel opgelopen.
De families [van slachtoffer 2] en [van de andere slachtoffers] hebben beide een dierbare verloren, en zij moeten leven met dit grote verlies en met het verdrietige lot van [slachtoffer 3] . Dit verdriet en dit gemis kan door geen enkele straf worden gecompenseerd.
Ook moet bij de bepaling van de strafmaat worden meegewogen dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad een verkeersongeval te veroorzaken. De aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid van de verdachte hebben geleid tot het ongeval en de zeer ernstige gevolgen van het ongeval. Maar van roekeloosheid of buitengewoon onvoorzichtig rijgedrag door de verdachte is geen sprake geweest.
De persoon van de verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij nog dagelijks aan het ongeval denkt. Ook heeft hij op eigen initiatief contact gezocht met de slachtoffers en de nabestaanden.
De rechtbank heeft kunnen waarnemen dat de verdachte gebukt gaat onder het besef van de gevolgen van zijn gedrag. De betuigingen van spijt en verdriet van de verdachte komen oprecht over.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte nog nooit met de politie of justitie in aanraking is gekomen, niet voor dit ongeval en ook niet erna. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds de datum van het ongeval.
De strafmaat
Vanuit het oogpunt van normbevestiging kan naar het oordeel van de rechtbank, bij een dergelijk ernstig feit, – anders dan de raadsman heeft bepleit– ondanks het hiervoor overwogene, niet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gekeken naar de zogeheten LOVS oriëntatiepunten, waarin uitgangspunten voor de strafmaat zijn neergelegd, en naar uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven in gevallen van soortgelijke verkeersongevallen. Volgens deze oriëntatiepunten moet voor de mate van schuld in deze zaak aansluiting worden gezocht bij de uitgangspunten voor de categorie “aanmerkelijke schuld” waarbij een slachtoffer is overleden maar zonder strafverzwarende omstandigheden zoals alcoholgebruik. Daarbij geldt als uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke taakstraf van tweehonderdveertig uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden.
Gelet op deze uitgangspunten, de persoon van de verdachte en de buitengewoon ernstige gevolgen van het ongeval, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, zoals geëist, passend en geboden.
De door de officier van justitie daarnaast geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden zal de rechtbank niet opleggen. Zij ziet daartoe geen aanleiding, mede gelet op de persoon van verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval.
Ten slotte houdt de rechtbank ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid
rekening met de verregaande consequenties die een onvoorwaardelijke ontzegging zal hebben voor verdachtes werk en inkomen.
De rechtbank zal gelet op de ernst van het feit aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van twaalf maanden, maar deze geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd;
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
- een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf, niet zal worden tenuitvoergelegd, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 53; proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 14.
3.Proces-verbaal van verhoor [bestuurder Nissan] , p. 39.
4.Een afzonderlijk in het dossier gevoegd Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (met
5.Aanvullend proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van 24 mei 2019, p. 160.
6.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4] , p. 68.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 76, en een geschrift, te weten een Akte van overlijden
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77, in samenhang met een geschrift, te weten een Akte van
9.Een afzonderlijk in het dossier gevoegd geschrift, te weten een brief van [naam] (huisarts) d.d. 22 februari 2019, gericht aan Triage medisch adviesbureau, inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 3] , in samenhang met een brief van het Erasmus Medisch Centrum d.d. 5 april 2019, gericht aan huisartsenpost [naam] , inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 3] .
10.Een geschrift, te weten een brief van [naam] (forensisch arts KNMG) d.d. 20 februari 2019,
11.Een geschrift, te weten een brief van [naam] (forensisch arts KNMG) d.d. 7 februari 2019,
12.Proces-verbaal van verhoor betrokkene [slachtoffer 4] , p. 68-69.
13.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 60-61.
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 66-67.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 52-53.
17.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2020.
18.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2020.
19.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 oktober 2020.