ECLI:NL:GHDHA:2020:1374

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
2200347519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijden met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door verkeersruzie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijden, wat resulteerde in een dodelijk verkeersongeval op 23 december 2018 te Lekkerkerk. Bij dit ongeval kwamen twee personen om het leven en raakten drie anderen zwaar gewond. De verdachte had voorafgaand aan de aanrijding de slachtoffers over een afstand van 6 kilometer achtervolgd, waarbij hij diverse riskante manoeuvres uitvoerde. Na de achtervolging forceerde hij de slachtoffers om te stoppen door plotseling zijn snelheid te verminderen en zijn auto tot stilstand te brengen. Dit leidde tot een aanrijding met een achteropkomende bestelbus, die de auto van de slachtoffers ramde. Het hof oordeelde dat het gedrag van de verdachte als roekeloos moest worden aangemerkt, mede gezien het gebruik van cocaïne en softdrugs de avond ervoor. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Het hof weegt hierbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar mee, evenals de eerdere strafbeschikkingen van de verdachte voor rijden onder invloed.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003475-19
Parketnummer: 09-818216-18
Datum uitspraak: 30 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
16 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van bijzondere voorwaarden als in het vonnis waarvan beroep omschreven. Voorts is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest. Omtrent de inbeslaggenomen personenauto is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Provinciale Weg N210, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- op voornoemde weg te rijden terwijl hij drugs, te weten cannabis en/of cocaïne, had gebruikt en/of (vervolgens)
- de auto die door [slachtoffer 1] werd bestuurd (Volkswagen Polo, [A]) is gaan volgen en/of (vervolgens)
- meerdere auto's heeft ingehaald en/of daarbij een (dubbele) doorgetrokken streep heeft overschreden en/of (vervolgens)
- voor de Volkswagen Polo ([A]) is gaan rijden en/of (vervolgens)
- plotseling zijn snelheid heeft geminderd en/of zijn auto tot stilstand gebracht en/of hij, verdachte, is uitgestapt en/of zo [slachtoffer 1] heeft gedwongen de Volkswagen Polo ([A]) tot stilstand te brengen,
- waarna de bestuurder van een daarachter rijdend motorrijtuig (Mercedes-Benz, [B]) zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en/of (vervolgens) achterop de Volkswagen Polo ([A]) is gebotst,
waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) werden gedood en/of waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstond,
terwijl de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof, 1,3 micogram THC per liter bloed en 24 micogram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid en van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, nu niet kan worden vastgesteld dat de waarborgen waarmee het onderzoek is omringd, zijn nageleefd.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging voorts betoogd dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes
1. tot en met 4. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht – kort en zakelijk weergegeven – dat ten aanzien van de onder die gedachtestreepjes tenlastegelegde gedragingen de voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) vereiste dubbele causaliteit ontbreekt. Voorts dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van gedachtestreepje 5, voor zover het betreft het “plotseling de snelheid verminderen”, nu dit in de visie van de verdediging niet blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken.
Indien de verdachte van de eerste vier gedachtestreepjes en partieel van het vijfde gedachtestreepje wordt vrijgesproken, resteren het overige gedeelte van het vijfde en het zesde gedachtestreepje. Die resterende gedragingen leveren volgens de verdediging om redenen als in de pleitnotities omschreven geen roekeloosheid op als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Het oordeel van het hof

(Partiële) vrijspraak

Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid en het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van
22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6206, is van een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, WVW 1994, slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast. Het hof gaat er vanuit dat zulks evenzeer geldt voor een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW 1994.
Het hof stelt op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 28 december 2018 vast dat op
23 december 2018 bloed bij de verdachte is afgenomen en dat de bloedmonsters direct zijn verpakt en verzegeld en vervolgens zijn verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Den Haag.
Voorts staat op grond van het rapport van 8 februari 2019 van drs. P.G.M Zweipfenning, Apotheker, Toxicoloog (Eur. Reg. Tox.), Forensisch Toxicoloog NRGD, vast dat deze bloedmonsters voor het doen van onderzoek eerst op
4 januari 2019 door hem op zijn laboratorium in Mönchengladbach zijn ontvangen.
Hieruit volgt dat sprake is van een tijdsverloop van
twaalf dagen tussen het afnemen van het bloed van de verdachte en het ontvangen van de bloedmonsters door het laboratorium in Mönchengladbach.
Het hof is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat zonder nadere gegevens, die ontbreken, niet is vast te stellen dat de bloedmonsters - in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer zo spoedig mogelijk bij het laboratorium in Mönchengladbach zijn bezorgd dan wel door de daarvoor verantwoordelijke opsporingsambtenaar daar naartoe zijn verzonden. Daardoor kan evenmin worden vastgesteld dat de strikte waarborgen waarmee de wetgever bovengenoemd onderzoek heeft omringd, zijn nageleefd. Niet naleving van de strikte waarborgen leidt ertoe dat de resultaten van het onderzoek niet tot het bewijs van het strafbare feit kunnen worden gebruikt, omdat geen sprake is van een onderzoek dat volgens de voorschriften is uitgevoerd.
Het door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde e-mailbericht van 16 juli 2020 van drs. Zweipfenning, waarin staat vermeld dat de bloedmonsters op 24 december 2018 door het NFI zijn ontvangen en doorgestuurd naar het laboratorium in Mönchengladbach, waar het op 4 januari 2019 is aangekomen, kan niet leiden tot een ander oordeel, reeds omdat genoemd e-mailbericht niet is gelijk te stellen aan een schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, terwijl de bepaling dat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het laboratorium dat het onderzoek uitvoert, direct raakt aan de juistheid en betrouwbaarheid van het bloedonderzoek en derhalve hoge eisen moeten worden gesteld aan het bewijs dat aan die voorschriften is voldaan.
Dit brengt mee dat de verdachte van de onder
1. tenlastegelegde strafverzwarende grond en het onder
2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Bij repliek heeft de advocaat-generaal een (voorwaardelijk) verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak gedaan teneinde in de gelegenheid te worden gesteld een aanvullend proces-verbaal omtrent de gang van zaken rondom bovengenoemd onderzoek te doen opmaken.
Het hof wijst het verzoek van de advocaat-generaal af. Gelet op de aard en de ernst van het tenlastegelegde en de impact die het op de verdachte en de (nabestaanden van) de slachtoffers heeft, weegt naar het oordeel van het hof in dit geval het belang van een voortvarende behandeling van de zaak zo zwaar dat een aanhouding daarvan voor het opstellen van een nader proces-verbaal rond het onderzoek naar het gecombineerd gebruik van cannabis en cocaïne door de verdachte in dit zeer late stadium van het proces niet meer opportuun is.

Beoordeling door het hof van het onder 1 tenlastegelegde

Het hof acht de overwegingen en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen van de rechtbank ten aanzien van de vaststelling van de toedracht van het verkeersongeval en de gevolgen daarvan juist. Het hof zal die overwegingen en bewijsmiddelen dan ook (cursief) overnemen en op onderdelen (niet cursief) aanvullen, met uitzondering van de overwegingen en bewijsmiddelen die betrekking hebben op de strafverzwarende grond waarvan het hof de verdachte heeft vrijgesproken.
“Het bewijs [1]
Het verkeersongeval
Op 23 december 2018, omstreeks 14.27 uur, vond er een aanrijding plaats op de N210, een provinciale weg gelegen buiten de bebouwde kom van Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard (hierna: de N210). Deze weg bestaat uit één rijbaan, die door middel van een dubbel doorgetrokken streep is verdeeld in twee rijstroken voor tegengesteld verkeer. Er geldt een maximumsnelheid van 80 km/u.
De N210 betreft een smalle weg, die ter hoogte van de plaats van het ongeval geen zijwegen heeft. [2]
Bij dit ongeval waren drie voertuigen betrokken:
  • een personenauto van met merk/type Nissan Qashqai met kenteken [C] (hierna: de Nissan);
  • een personenauto van het merk/type Volkswagen Polo met het kenteken [A] (hierna: de Volkswagen);
  • een bedrijfsauto van het merk/type Mercedes-Benz Sprinter met het kenteken [B] (hierna: de Mercedes).
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat deze auto’s over de N210 reden, alle drie komende vanuit de richting Krimpen aan den IJssel en gaande in de richting van Lekkerkerk. Gelet op de schade aan de achterkant van de Volkswagen was er een aanmerkelijk snelheidsverschil tussen de Mercedes en de Volkswagen. De Nissan en de Volkswagen stonden ten tijde van de botsing vermoedelijk stil op de N210, waarna de achterop komende Mercedes op de Volkswagen is gebotst. [3]
Met behulp van een computersimulatieprogramma is een indicatieve minimale en maximale botssnelheid van de Mercedes berekend, waarbij ervan is uitgegaan dat de Nissan en de Volkswagen ten tijde van de botsing stil stonden. De minimale botssnelheid bedroeg 76 km/u en de maximale botssnelheid bedroeg 82 km/u. [4]
Verdachte was de bestuurder van de Nissan [5] en de Mercedes werd bestuurd door [betrokkene]. [6] De Volkswagen Polo werd bestuurd door ([slachtoffer 1]). Naast hem zat [slachtoffer 3]. Achterin zaten van links naar rechts [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2]. [7]
De gevolgen van het verkeersongeval voor de inzittenden van de Volkswagen
Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 2] ter plaatse overleden, vermoedelijk aan de gevolgen van een gebroken nek en hersenletsel. [8]
[slachtoffer 3] is na opname in het Erasmus Medisch Centrum in de nacht van 23 op 24 december 2018 overleden na hersendood te zijn verklaard. [9]
Uit medische informatie over [slachtoffer 4] leidt de rechtbank af dat bij hem sprake is van zeer ernstig en uitgebreid letsel, bestaande uit onder meer bloedingen in de hersenen en verschillende botbreuken. Hij heeft een tijd in coma gelegen. Kort voor zijn ontslag uit het ziekenhuis op 26 maart 2019 is vastgesteld dat hij zijn benen weer iets kon bewegen, wat knijpkracht heeft in zijn hand en dat er soms sprake was van dwanghuilen of dwanglachen. Op 22 februari 2019 werd zijn prognose beoordeeld als onzeker en somber.
Na ontslag uit het ziekenhuis is [slachtoffer 4] opgenomen in een revalidatiekliniek. [10]
[slachtoffer 5] heeft door het ongeval onder meer twee gebroken nekwervels opgelopen. [11] Bij [slachtoffer 1] zijn meerdere wervelbreuken en een gebroken rib vastgesteld, waarbij de genezingsduur op 7 februari 2019 werd geschat op drie maanden. [12]
De toedracht van het verkeersongeval
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 1] (de bestuurder), [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] in de auto zat en dat ze onderweg waren naar huis. Op de Algerabrug (de rechtbank begrijpt: in Krimpen aan den IJssel) merkte hij dat [slachtoffer 1] kort op de rem trapte; hij zei dat er iemand
kort op hen zat. Op de kruising in Krimpen aan den IJssel (de rechtbank begrijpt: op de kruising van de C.G. Roosweg met de Industrieweg) stond die persoon(het hof begrijpt: de bestuurder van de Nissan, de verdachte)
naast hen bij het stoplicht en gingen er gebaren over en weer. Bij de rotonde Krimpenerhout was er weer een incident. Ze konden de auto echter voor blijven.
Bij de rotonde ter hoogte van Ouderkerk aan den IJssel werden zij nog steeds gevolgd. In de hoop dat ze deze bestuurder zouden kwijtraken, reed [slachtoffer 1] een aantal keer de rotonde rond. De bestuurder in de Nissan bleef hen echter volgen. Daarop verlieten zij de rotonde en reden zij verder in de richting van Lekkerkerk. De Nissan haalde hen daarna in terwijl er een inhaalverbod geldt en remde af. [slachtoffer 1] remde mee, waarna hun voertuig tot stilstand kwam op de weg. Dat moest wel, omdat de Nissan voor hen stil stond. De bestuurder van de Nissan stapte vervolgens uit en kwam met een hamer in zijn hand op hun auto aflopen. Vervolgens werden ze van achteren aangereden. [13] Tussen het ontstaan van de verkeersruzie en de uiteindelijk gevolgde aanrijding hebben de voertuigen van de verdachte en de slachtoffers een afstand van circa 6 kilometer afgelegd. [14]
Getuige [getuige I] kwam op 23 december 2018, ten opzichte van de Nissan en de Volkswagen, uit tegenovergestelde richting aanrijden. Hij zag een grijze Nissan stilstaan op de N210; de bestuurder stond ernaast. Vervolgens zag hij een Mercedesbus hard tegen de
achterzijde van de blauwe Golf (de rechtbank begrijpt: de Volkswagen Polo) rijden. [15]
[betrokkene] (de hiervoor vermelde bestuurder van de Mercedesbus) heeft verklaard dat hij onderweg was vanuit Krimpen aan den IJssel naar Gouda. Hij naderde op enig moment een paar voertuigen die over een rotonde reden. Nadat ze de rotonde hadden verlaten, stonden ze op de weg opeens stil. Hij trapte nog vol op de rem, maar hij reed vervolgens tegen de achterkant van de stilstaande auto aan. [16]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 27 juni 2019 verklaard, dat hij op 23 december 2018 over de N210 reed en in een verkeersruzie met de inzittenden van een Volkswagen Polo verwikkeld raakte. Bij de kruising van de C.G. Roosweg met de Industrieweg werd er gescholden en dat maakte hem zo boos, dat hij besloot– in plaats van linksaf te slaan, zoals hij zou moeten doen gelet op de sorteerstrook waar hij op was gereden, rechtdoor -
achter de Volkswagen aan te rijden om verhaal te halen bij de inzittenden. Hij wilde dat zij zouden stoppen, zodat hij hen kon vragen wat hun probleem was. Op de rotonde ter hoogte van Ouderkerk aan den IJssel, vlak voor de plaats van het ongeval, heeft hij een aantal rondjes achter de Volkswagen aan gereden. Toen de Volkswagen de rotonde verliet is hij deze gevolgd, verder de N210 over
richting Lekkerkerk. Vervolgens heeft hij de Volkswagen ingehaald, waarbij hij de dubbele doorgetrokken streep op de weg overschreed, en is hij voor de Volkswagen gaan rijden. Daarna heeft hij geremd en zijn auto tot stilstand gebracht. Hij stapte met een hamer in zijn hand uit en liep in de richting van de Volkswagen. Vervolgens kwam de Mercedes aangereden en deze botste op de achterkant van de Volkswagen. [17]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op
22 december 2018 op een feestje cocaïne heeft gebruikt en drie blowtjes heeft gerookt. [18]
Uit verklaringen van enkele getuigen blijkt dat de verdachte gedurende de achtervolging van de Volkswagen Polo op verschillende momenten gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond: de verdachte rijdt gedurende enige tijd zeer dicht achter de Volkswagen Polo (zogenaamd bumperkleven) [19] , overschrijdt de maximumsnelheid [20] en haalt rechts in. Dat gaat zo wild dat de verdachte bijna de controle over zijn voertuig verliest. [21]

Het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van de vaststelling en de toedracht van het verkeersongeval wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Voorts acht het hof op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van de gevolgen van dat verkeersongeval wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan de bij dat verkeersongeval opgelopen verwondingen zijn overleden. De overige drie inzittenden, te weten [slachtoffer 5], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] hebben bij het ongeval letsel opgelopen. Gezien de aard van het letsel, zoals daarvan uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen is gebleken, kan het letsel telkens als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Het hof acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte “plotseling” zijn snelheid heeft geminderd en zijn auto tot stilstand heeft gebracht. De verdachte heeft dit immers onverwacht en midden op een rijstrook van een smalle provinciale weg, waar het overige verkeer dat niet hoefde te verwachten, gedaan.
De verdediging heeft in dit verband nog naar voren gebracht dat de verdachte is gestopt ter hoogte van een afslag naar de naastgelegen parallelweg. Daaruit heeft de verdediging afgeleid dat op die plaats vaker (waarschijnlijk) landbouwverkeer de weg oversteekt en dat daar vaker voertuigen stilstaan ofwel om af te slaan of om een overstekend (landbouw)voertuig voorrang te geven. Een weg dus waar een bepaalde mate van bedachtzaamheid op stilstaand verkeer aanwezig moet zijn, aldus de verdediging.
Hieromtrent overweegt het hof dat uit de stukken niet blijkt dat de verdachte zijn auto tot stilstand heeft gebracht op een weggedeelte als door de raadsman omschreven.
Daar komt bij dat uit de ter terechtzitting getoonde beelden van de weg tussen de rotonde en de plek van het ongeval [22] is gebleken dat zich in de weg een (flauwe) bocht bevindt op een afstand van ongeveer 200 tot 300 meter na de rotonde, waardoor pas vanaf hectometerpaal 5,9 goed zicht bestaat op het vervolg van de weg. De provinciale weg is ter plaatse dus minder overzichtelijk dan de verdediging heeft gesteld. Dat het overige verkeer niet bedacht hoefde te zijn op stilstaand verkeer volgt voorts ook uit de omstandigheid dat op de desbetreffende provinciale weg een verbod geldt voor motorvoertuigen die niet harder kunnen rijden dan 25 km/u.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman hieromtrent naar voren heeft gebracht dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

De mate van schuld

Nu het hof bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, rijst de vraag in welke mate de verdachte daaraan schuld heeft gehad. In de tenlastelegging zijn daaromtrent de volgende gradaties opgenomen waarvan “roekeloos” de zwaarste is gevolgd door “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend”.
De advocaat-generaal heeft zich op standpunt gesteld dat sprake is van roekeloosheid. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake is.

Juridisch kader

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Het voorgaande brengt mee dat de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" – in de betekenis van "onberaden" – wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.

Oordeel van het hof omtrent de mate van schuld

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de beoordeling van de mate van schuld alleen de gedraging die in direct verband staat tot het verkeersongeval mag worden betrokken. In de onderhavige zaak is dat het tot stilstand brengen van de auto op de weg.
Bezien in het licht van bovengenoemde jurisprudentie houdt deze stelling naar het oordeel van het hof geen stand. Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het immers aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval en niet alleen de gedragingen die rechtstreeks in causaal verband staan met de eigenlijke aanrijding. Het hof zal dus ook alle bewezenverklaarde buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte voorafgaand aan het tot stilstand brengen van de auto op de weg bij zijn beoordeling betrekken. Die gedragingen betreffen het volgen (op een rotonde) van de door [slachtoffer 1] bestuurde Volkswagen Polo, het inhalen van die Volkswagen over een dubbele doorgetrokken streep en het vervolgens voor die Volkswagen gaan rijden, terwijl de verdachte, naar hij zelf heeft verklaard, de dag daarvoor cannabis en cocaïne had gebruikt. Voorts betrekt het hof in zijn oordeel dat de verdachte na een verkeersruzie heeft besloten verhaal te willen halen en daartoe de auto met daarin de slachtoffers langere tijd heeft achtervolgd en onderweg verschillende gevaarlijke manoeuvres heeft gemaakt.
Uitgaande van het geheel van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval komt het hof tot het volgende oordeel.
Nadat de verdachte in een verkeersruzie met de inzittenden van een Volkswagen Polo was geraakt, heeft hij naar eigen zeggen besloten hen te volgen om verhaal te halen. Gedurende de achtervolging over een aanzienlijke afstand heeft de verdachte verschillende gevaarlijke manoeuvres gemaakt in pogingen dichterbij de Volkswagen Polo te komen en deze in te halen. Ook toen de bestuurder van de Volkswagen Polo probeerde de verdachte af te schudden door op een rotonde rond te blijven rijden, bleef de verdachte de Volkswagen volgen. Na het passeren van weer een rotonde heeft de verdachte de Volkswagen Polo over een dubbele doorgetrokken streep ingehaald. Vervolgens is de verdachte voor de Volkswagen Polo gaan rijden, heeft hij plotseling zijn snelheid geminderd en zijn auto midden op de weg tot stilstand gebracht. Als gevolg daarvan was de bestuurder van de Volkswagen Polo gedwongen zijn auto eveneens tot stilstand te brengen.
De verdachte is met een hamer in zijn hand zijn auto uitgestapt om verhaal te halen bij de inzittenden van de Volkswagen Polo. Kort daarop was de bestuurder van een achter de Volkswagen Polo rijdende Mercedesbus niet in staat om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen en is met een snelheid van ongeveer 80 km/u tegen de Volkswagen Polo gebotst.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen, waarvan hij zich bewust had moeten zijn. Bij dit oordeel betrekt het hof tevens de omstandigheid dat de verdachte de dag daarvoor cocaïne en cannabis had gebruikt terwijl hij eerder strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen wegens het rijden onder invloed van alcohol en dus – meer dan de gemiddelde bestuurder – was gewaarschuwd voor en zich bewust moest zijn van de gevaren die aan dergelijk gedrag kleven. Tevens betrekt het hof daarbij de omstandigheid dat het ongeval op een smalle provinciale weg met aan de linkerkant een rijstrook voor tegemoetkomend verkeer en aan de rechterkant een grasberm heeft plaatsgevonden. Op de weg geldt dan ook – vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden - een maximumsnelheid van 80 km/u. Op de plaats van de aanrijding zijn geen zijwegen. Ten tijde van de aanrijding was sprake van tegemoetkomend verkeer. Dit alles betekent bovendien dat er geen veilige mogelijkheden waren om uit te wijken.
De verdachte heeft de (onaanvaardbare) risico’s van zijn handelwijze genegeerd en zich zonder enige remming uitsluitend laten leiden door zijn boosheid en zijn behoefte om koste wat kost verhaal te halen bij de inzittenden van de Volkswagen Polo en hij heeft het belang van de verkeersveiligheid daaraan ondergeschikt gemaakt. Daarmee heeft de verdachte een zeer laakbare onverschilligheid getoond ten aanzien van de risico’s die zijn gedragingen voor medeweggebruikers teweegbrachten.
Het hof is gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dan ook van oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994.
De verdediging heeft in dit verband nog betoogd dat sprake was van een tijdsverloop van ongeveer 45 seconden tussen het uitstappen van de verdachte en het moment van de botsing, zodat de bestuurder van de Mercedesbus tijdig had kunnen stoppen. In de visie van de verdediging raakt dit de mate van schuld van de verdachte aan het ongeval.
Het hof deelt die visie niet. Daargelaten dat de stelling dat er 45 seconden zouden zijn verstreken tussen het moment van uitstappen van de verdachte en de botsing naar het oordeel van het hof bepaald niet zonder meer uit de stukken kan worden afgeleid en berust op een speculatieve interpretatie van de verklaring van de getuige
El Harracha, volgt uit vaste jurisprudentie dat het mogelijk verwijtbare gedrag van de bestuurder van de Mercedesbus niet afdoet aan de schuld van de verdachte (vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2414).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 december 2018 te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Provinciale Weg N210, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- op voornoemde weg te rijden terwijl hij drugs, te weten cannabis en cocaïne, had gebruikt
en
- de auto die door [slachtoffer 1] werd bestuurd (Volkswagen Polo, [A]) is gaan volgen
en
-
dieauto heeft ingehaald en daarbij een (dubbele) doorgetrokken streep heeft overschreden
en vervolgens
- voor de Volkswagen Polo ([A]) is gaan rijden
en vervolgens
- plotseling zijn snelheid heeft geminderd en zijn auto tot stilstand
heeftgebracht en zo [slachtoffer 1] heeft gedwongen de Volkswagen Polo ([A]) tot stilstand te brengen,
- waarna de bestuurder van een daarachter rijdend motorrijtuig (Mercedes-Benz, [B]) zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en achterop de Volkswagen Polo ([A]) is gebotst,
waardoor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werden gedood en [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring, zoals die hiervoor, met verwijzing naar de vindplaatsen ervan in de voetnoten, zijn weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd;

en

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en bijkomende straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich, door zich als bestuurder van een auto roekeloos te gedragen, schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met een rampzalige afloop.
Nadat hij in een verkeersruzie met de inzittenden van een Volkswagen Polo verwikkeld was geraakt, heeft de verdachte die Volkswagen gevolgd, ingehaald op een plek waar dat verboden is en heeft hij vervolgens zijn voertuig midden op de rijbaan plotseling tot stilstand gebracht. Hierdoor was de bestuurder van de Volkswagen Polo gedwongen eveneens zijn voertuig tot stilstand te brengen. Een achteropkomende Mercedesbus is daarna met een snelheid van ongeveer 80 km/u tegen de achterzijde van de Volkswagen Polo gebotst. Als gevolg daarvan zijn twee inzittenden van de Volkswagen Polo, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], aan hun daarbij opgelopen verwondingen overleden. De overige drie inzittenden, [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1], zijn door de botsing zwaar gewond geraakt. De gedragingen van de verdachte, die de dag daarvoor cocaïne en cannabis had gebruikt, waren louter ingegeven door zijn behoefte om verhaal bij de slachtoffers te halen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer 1] namens zijn familie gebruik gemaakt van het spreekrecht. De gevolgen van deze tragedie zijn voor de familie van de slachtoffers enorm. Naast het feit dat zij moeten leven met het gemis van hun zoon en broer [slachtoffer 2], moeten zij ook leven met het feit dat [slachtoffer 4] door het ongeval voor de rest van zijn leven geestelijk en lichamelijk zwaar gehandicapt is geraakt. Daar komt bij dat [slachtoffer 4] zijn grote liefde [slachtoffer 3] is verloren. Het verlies van zijn grote liefde valt niet alleen [slachtoffer 4], maar ook overige familieleden zwaar. Blijkens de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in eerste aanleg is afgelegd door de familie van [slachtoffer 3], hebben deze gebeurtenissen ook grote invloed op haar nabestaanden.
Hoewel het hof begrijpt dat de verdachte dit allemaal niet heeft gewild, rekent het hof het de verdachte aan dat door zijn toedoen dit verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Als de verdachte zijn auto niet midden op de weg tot stilstand had gebracht, zou de bestuurder van de Mercedes niet tegen de Volkswagen Polo zijn gebotst.

Het strafblad van de verdachte

Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 juni 2020. Hieruit volgt dat de verdachte een aantal strafbeschikkingen wegens rijden onder invloed van alcohol heeft gehad. De laatste strafbeschikking dateert van 3 januari 2018.

De persoon van de verdachte

Omtrent de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een reclasseringsadvies d.d.
26 maart 2019. Hieruit volgt dat de verdachte problemen heeft op het gebied van emotieregulering, middelengebruik en financiën. Voorts is bij de verdachte sprake van psychosociale problematiek. Deze problematiek komt mogelijk deels voort uit de gestelde diagnose ADD/ADHD. De verdachte heeft problemen met zijn concentratie, impulsiviteit en het tegelijkertijd ordenen van diverse handelingen. Op momenten van stress heeft de verdachte moeite met het kanaliseren van zijn emoties. Hij is geneigd die emoties te vermijden door het gebruik van softdrugs. Ongemerkt stapelen de emoties zich op zonder dat de verdachte deze op een adequate manier kanaliseert.
De verdachte voelt zich schuldig en wil zijn verantwoordelijkheid nemen naar de slachtoffers. Hij heeft spijt van zijn impulsieve keuzes, roekeloosheid en geagiteerde gedrag in het verkeer. Hij staat open voor hulpverlening op diverse leefgebieden.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, behandeling voor zijn middelengebruik, een ambulante behandeling in een forensische polikliniek voor het verbeteren van zijn copingsvaardigheden en het meewerken aan controles op drugsgebruik.

Afweging ten aanzien van de straf

Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten nopen tot een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Evenals de rechtbank heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting en op uitspraken van rechtbanken en andere gerechtshoven in gevallen van verkeersongelukken, waarbij sprake was van roekeloosheid.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof zich gerealiseerd dat geen enkele straf recht kan doen aan het leed en verdriet van (de nabestaanden van) de slachtoffers.
Daar staat tegenover dat bij het bepalen van de strafmaat ook voor ogen moet worden gehouden dat de verdachte de gevolgen van zijn gedragingen niet heeft gewild en dat de uiteindelijke aanrijding met de hiervoor omschreven verschrikkelijke gevolgen heeft plaatsgevonden met de achteropkomende Mercedesbus.
Hoewel het hof de verdachte vrijspreekt van feit 2 en partieel van feit 1 voor wat betreft de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid van rijden onder invloed, zal het hof aan de verdachte een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte een aanzienlijke afstand heeft afgelegd om koste wat kost zijn voornemen te kunnen uitvoeren om verhaal te halen op de inzittenden van de Volkswagen Polo en de risico’s die hij daarbij heeft genomen zonder ook maar enige acht te slaan op de verkeersveiligheid. De hoge mate van onverschilligheid die hij bij dit alles jegens de overige verkeersdeelnemers heeft getoond, acht het hof bijzonder laakbaar. Het hof kent daarnaast minder dan de rechtbank heeft gedaan gewicht toe aan de omstandigheid dat de bestuurder van de Mercedes-bus ook een rol heeft gespeeld in het ongeval.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, ziet het hof aanleiding om daarnaast na te melden bijzondere voorwaarden op te leggen.
Voorts acht het hof een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden. In dit verband overweegt het hof dat de belangen van de verkeersveiligheid dienen te prevaleren boven de persoonlijke belangen van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs.
Beslag
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen personenauto gevorderd.
Het hof zal de inbeslaggenomen personenauto van het merk Nissan, type Qashqai, kleur grijs, met het kenteken
[C], verbeurd verklaren, nu die auto aan de verdachte toebehoort en het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
 de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij hij zich door de reclassering laat begeleiden en de aanwijzingen van de reclassering moet opvolgen;
 de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, onder behandeling zal stellen van forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
 de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd actief zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de reclassering aan hem worden gegeven;
 de veroordeelde gedurende de proeftijd, indien en zolang de reclassering dit nodig acht, zal meewerken aan controle door middel van urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) op het gebruik van softdrugs en cocaïne, om zijn middelengebruik te beheersen;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de inbeslaggenomen personenauto van het merk Nissan, type Qashqai, kleur grijs, met het kenteken [C].
Dit arrest is gewezen door mr. F.P. Geelhoed,
mr. R.F. de Knoop en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar de dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019005336, van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Operationele Samenwerking (DH), Afdeling Infrastructuur, team Verkeer, met (ongenummerde) bijlagen (doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 157).
2.Eigen waarneming hof van fotoblad 1, gevoegd bij het in voetnoot 2 genoemde Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse.
3.Een afzonderlijk in het dossier gevoegd Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (met bijlagen) van 23 maart 2019, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [a], verbalisant [b] en
4.Een afzonderlijk in het dossier gevoegd Aanvullend proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van 24 mei 2019, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [a], p. 3.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 39.
6.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene], p. 53; proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 14.
7.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], p. 68.
8.Proces-verbaal van bevindingen , p. 76, en een geschrift, te weten een Akte van overlijden betreffende [slachtoffer 2] d.d. 27 december 2018, p. 136.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77, in samenhang met een geschrift, te weten een Akte van overlijden betreffende [slachtoffer 3] d.d. 28 december 2018, p. 135.
10.Een afzonderlijk in het dossier gevoegd geschrift, te weten een brief van L. Schoof (huisarts) d.d. 22 februari 2019, gericht aan Triage medisch adviesbureau, inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 4], in samenhang met een brief van het Erasmus Medisch Centrum d.d. 5 april 2019, gericht aan huisartsenpost Meenks-Schoof, inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 4].
11.Een geschrift, te weten een brief van S.M. Khargi (forensisch arts KNMG) d.d. 20 februari 2019, betreffende een letselbeschrijving van [slachtoffer 5], p. 126, en een afzonderlijk in het dossier gevoegd geschrift, te weten een brief van L. Schoof (huisarts) d.d. 15 maart 2019, gericht aan medisch adviseur Triage, inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 5].
12.Een geschrift, te weten een brief van S.M. Khargi (forensisch arts KNMG) d.d. 7 februari 2019, betreffende een letselbeschrijving van [slachtoffer 1], p. 129.
13.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], p. 68-69.
14.http:goo.gl/maps/VaPiAuTYFF2axUxQ6.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige I], p. 60-61.
16.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene], p. 52-53.
17.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 40.
19.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige II], p. 64.
20.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige III], p.62.
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige II], p. 64.
22.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [e] d.d. 7 mei 2019.