3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Het verkeersongeval
Op 23 december 2018, omstreeks 14.27 uur, vond er een aanrijding plaats op de N210, een provinciale weg gelegen buiten de bebouwde kom van Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard (hierna: de N210). Deze weg bestaat uit één rijbaan, die door middel van een dubbele doorgetrokken streep is verdeeld in twee rijstroken voor tegengesteld verkeer. Er geldt een maximumsnelheid van 80 km/u.
Bij dit ongeval waren drie voertuigen betrokken:
- een personenauto van het merk/type Nissan Qashqai met kenteken [kenteken] (hierna: de Nissan);
- een personenauto van het merk/type Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen);
- een bedrijfsauto van het merk/type Mercedes-Benz Sprinter met het kenteken
[kenteken] (hierna: de Mercedes).
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat deze auto’s over de N210 reden, alle drie komende vanuit de richting Krimpen aan den IJssel en gaande in de richting van Lekkerkerk. Gelet op de schade aan de achterkant van de Volkswagen was er een aanmerkelijk snelheidsverschil tussen de Mercedes en de Volkswagen. De Nissan en de Volkswagen stonden ten tijde van de botsing vermoedelijk stil op de N210, waarna de achterop komende Mercedes op de Volkswagen is gebotst.
Met behulp van een computersimulatieprogramma is een indicatieve minimale en maximale botssnelheid van de Mercedes berekend, waarbij ervan is uitgegaan dat de Nissan en de Volkswagen ten tijde van de botsing stil stonden. De minimale botssnelheid bedroeg 76 km/u en de maximale botssnelheid bedroeg 82 km/u.
Verdachte was de bestuurder van de Nissanen de Mercedes werd bestuurd door [betrokkene] .De Volkswagen Polo werd bestuurd door [slachtoffer 1] . Naast hem zat
[slachtoffer 3] . Achterin zaten van links naar rechts [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] .
De gevolgen van het verkeersongeval voor de inzittenden van de Volkswagen
Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 2] ter plaatse overleden, vermoedelijk aan de gevolgen van een gebroken nek en hersenletsel.
[slachtoffer 3] is na opname in het Erasmus Medisch Centrum in de nacht van 23 op 24 december 2018 overleden na hersendood te zijn verklaard.
Uit medische informatie over [slachtoffer 4] leidt de rechtbank af dat bij hem sprake is van zeer ernstig en uitgebreid letsel, bestaande uit onder meer bloedingen in de hersenen en verschillende botbreuken. Hij heeft een tijd in coma gelegen. Kort voor zijn ontslag uit het ziekenhuis op 26 maart 2019 is vastgesteld dat hij zijn benen weer iets kon bewegen, wat knijpkracht heeft in zijn hand en dat er soms sprake was van dwanghuilen of dwanglachen. Op 22 februari 2019 werd zijn prognose beoordeeld als onzeker en somber.
Na ontslag uit het ziekenhuis is [slachtoffer 4] opgenomen in een revalidatiekliniek.
[slachtoffer 5] heeft door het ongeval onder meer twee gebroken nekwervels opgelopen.Bij [slachtoffer 1] zijn meerdere wervelbreuken en een gebroken rib vastgesteld, waarbij de genezingsduur op 7 februari 2019 werd geschat op drie maanden.
De toedracht van het verkeersongeval
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 1] (de bestuurder), [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] in de auto zat en dat ze onderweg waren naar huis. Op de Algerabrug (de rechtbank begrijpt: in Krimpen aan den IJssel) merkte hij dat [slachtoffer 1] kort op de rem trapte; hij zei dat er iemand kort op hen zat. Op de kruising in Krimpen aan den IJssel (de rechtbank begrijpt: op de kruising van de C.G. Roosweg met de Industrieweg) stond die persoon naast hen bij het stoplicht en gingen er gebaren over en weer. Bij de rotonde Krimpenerhout was er weer een incident. Ze konden de auto echter voor blijven.
Bij de rotonde ter hoogte van Ouderkerk aan den IJssel werden zij nog steeds gevolgd. In de hoop dat ze deze bestuurder zouden kwijtraken, reed [slachtoffer 1] een aantal keer de rotonde rond. De bestuurder in de Nissan bleef hen echter volgen. Daarop verlieten zij de rotonde en reden zij verder in de richting van Lekkerkerk. De Nissan haalde hen daarna in terwijl er een inhaalverbod geldt en remde af. [slachtoffer 1] remde mee, waarna hun voertuig tot stilstand kwam op de weg. Dat moest wel, omdat de Nissan voor hen stil stond. De bestuurder van de Nissan stapte vervolgens uit en kwam met een hamer in zijn hand op hun auto aflopen. Vervolgens werden ze van achteren aangereden.
Getuige [getuige] kwam op 23 december 2018, ten opzichte van de Nissan en de Volkswagen, uit tegenovergestelde richting aanrijden. Hij zag een grijze Nissan stilstaan op de N210; de bestuurder stond ernaast. Vervolgens zag hij een Mercedesbus hard tegen de achterzijde van de blauwe Golf (de rechtbank begrijpt: de Volkswagen Polo) rijden.
[betrokkene] (de hiervoor vermelde bestuurder van de Mercedesbus) heeft verklaard dat hij onderweg was vanuit Krimpen aan den IJssel naar Gouda. Hij naderde op enig moment een paar voertuigen die over een rotonde reden. Nadat ze de rotonde hadden verlaten, stonden ze op de weg opeens stil. Hij trapte nog vol op de rem, maar hij reed vervolgens tegen de achterkant van de stilstaande auto aan.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 27 juni 2019 verklaard, dat hij op 23 december 2018 over de N210 reed en in een verkeersruzie met de inzittenden van een Volkswagen Polo verwikkeld raakte. Bij de kruising van de C.G. Roosweg met de Industrieweg werd er gescholden en dat maakte hem zo boos, dat hij besloot achter de Volkswagen aan te rijden om verhaal te halen bij de inzittenden. Hij wilde dat zij zouden stoppen, zodat hij hen kon vragen wat hun probleem was. Op de rotonde ter hoogte van Ouderkerk aan den IJssel, vlak voor de plaats van het ongeval, heeft hij een aantal rondjes achter de Volkswagen aan gereden. Toen de Volkswagen de rotonde verliet is hij deze gevolgd, verder de N210 over richting Lekkerkerk. Vervolgens heeft hij de Volkswagen ingehaald, waarbij hij de dubbele doorgetrokken streep op de weg overschreed, en is hij voor de Volkswagen gaan rijden. Daarna heeft hij geremd en zijn auto tot stilstand gebracht. Hij stapte met een hamer in zijn hand uit en liep in de richting van de Volkswagen. Vervolgens kwam de Mercedes aangereden en deze botste op de achterkant van de Volkswagen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 22 december 2018 op een feestje cocaïne heeft gebruikt en drie blowtjes heeft gerookt.
Op 23 december 2018 is er bloed van verdachte afgenomen. Uit onderzoek is gebleken dat daarin 1,3 microgram THC (cannabis) per liter bloed en 24 microgram cocaïne per liter bloed aanwezig was. Wanneer THC is aangetoond in combinatie met een andere stof, geldt een grenswaarde van 1 microgram per liter bloed. Wanneer cocaïne is aangetoond in combinatie met een andere stof geldt een grenswaarde van 10 microgram cocaïne per liter bloed.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het veroorzaken van het verkeersongeval dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] het leven heeft gekost en bij [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Gelet op de aard van hun letsel, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van cannabis en cocaïne.
Anders dan de raadsman heeft bepleit zal de rechtbank in het vijfde gedachtestreepje ook bewezen verklaren dat verdachte ‘plotseling’ zijn snelheid heeft geminderd en zijn auto tot stilstand heeft gebracht, nu hij dat onverwacht en op een plaats waar het overige verkeer dat niet hoefde te verwachten heeft gedaan.
Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), terwijl hij verkeerde in een toestand als genoemd in artikel 8, vijfde lid, WVW (dat wil zeggen: onder invloed was van verdovende middelen), zoals onder 1 ten laste is gelegd.
De mate van schuld
De volgende vraag die door de rechtbank dient te worden beantwoord is, in welke mate verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het verkeersongeval. In de tenlastelegging is die mate van schuld onderverdeeld in ‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend’. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van roekeloosheid en de raadsman heeft dat betwist. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat bij de beoordeling van de mate van schuld van verdachte aan het verkeersongeval alleen de gedraging die in directe relatie staat tot het ongeval, te weten het stoppen op de weg, mag worden betrokken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij die beoordeling immers aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank zal daarom de gedragingen van verdachte voorafgaand aan het stoppen op de weg, die in de tenlastelegging zijn opgenomen in de eerste vier gedachtestreepjes, betrekken bij haar beoordeling. Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank die gedragingen ook bewezen.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Verdachte heeft de Volkswagen met zijn auto enkele rondjes gevolgd over de rotonde, heeft de Volkswagen na het verlaten van de rotonde ingehaald over de dubbele doorgetrokken streep en is voor de Volkswagen gaan rijden. Vervolgens heeft hij zijn auto plotseling en zonder noodzaak op de N210 tot stilstand gebracht, waardoor [slachtoffer 1] gedwongen was zijn voertuig eveneens tot stilstand te brengen. Verdachte is vervolgens met een hamer in zijn hand uitgestapt om verhaal te gaan halen.
Het inhalen waar dat verboden is, het voor de Volkswagen gaan rijden en plotseling stilstaan op de weg, waardoor [slachtoffer 1] geen andere keus had dan ook stil te gaan staan, acht de rechtbank buitengewoon onvoorzichtig gedrag waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. Het overige verkeer is op die plaats op de weg namelijk niet bedacht op een dergelijke situatie en heeft daar geen (veilige) mogelijkheden om uit te wijken. Aan de linkerkant is er alleen een rijstrook voor tegemoetkomend verkeer en aan de rechterkant een grasberm. Op de in het dossier gevoegde foto’s van de N210 neemt de rechtbank waar dat het een smalle weg betreft, die ter hoogte van de plaats van het ongeval geen zijwegen heeft.Daarnaast was er tegemoetkomend verkeer (onder wie getuige [getuige] ). Daar komt bij dat op de provinciale weg met een niet geringe snelheid, zo’n 80 km/u, wordt gereden, wat de risico’s verhoogt. Verdachte had blijkens zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring geen enkel oog voor het overige verkeer toen hij stopte en was alleen maar bezig met de uitvoering van zijn plan om verhaal te halen bij de inzittenden van de Volkswagen. Hij koos ervoor om de risico’s van zijn handelwijze te negeren.
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW.
Door de verdediging is nog gesteld dat sprake was van een tijdsverloop van (naar schatting) 45 seconden tussen het uitstappen van verdachte en het moment van de botsing, zodat de bestuurder van de Mercedes tijdig had kunnen stoppen, wat raakt aan de mate van schuld van verdachte aan het ongeval.
De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte, nadat hij zijn voertuig tot stilstand had gebracht, heeft kunnen uitstappen en enkele meters heeft kunnen lopen in de richting van de Volkswagen voordat de botsing plaatsvond. Er moet dus inderdaad enige tijd verstreken zijn tussen het stoppen van de beide auto’s en de aanrijding. De rechtbank is echter van oordeel dat het mogelijk verwijtbaar gedrag van [betrokkene] aan de schuld van verdachte niet afdoet, omdat die schuld eruit bestaat dat hij de situatie waarin het ongeluk heeft kunnen plaatsvinden heeft veroorzaakt. Zonder hem was het sowieso niet gebeurd.
Met betrekking tot feit 2
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 december 2018 zijn auto heeft bestuurd na gecombineerd gebruik van cannabis en cocaïne, terwijl het gehalte THC en cocaïne boven de toepasselijke grenswaarde zat.
Nu de aanrijding (feit 1) is veroorzaakt terwijl verdachte onder invloed was van verdovende middelen (wat bij feit 1 als strafverzwarende omstandigheid en bij feit 2 als zelfstandig feit ten laste is gelegd) is er sprake van eendaadse samenloop.