ECLI:NL:RBDHA:2020:10306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
09/852009-20 en 09/837245-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en seksueel misbruik van minderjarigen door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van een poging tot doodslag en het plegen van een zedendelict tegen een tweeling jonger dan 12 jaar. De verdachte heeft op 8 januari 2020 in Leiden de aangever meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank oordeelt dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, gezien het aantal steken en de locatie van de verwondingen.

Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het seksueel misbruik van de tweeling, die op het moment van de feiten 5, 6 en 7 jaar oud waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte heeft de meisjes seksueel misbruikt in de periode van 1 juli 2018 tot en met 3 december 2019. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. Daarnaast zijn er contact- en locatieverboden opgelegd ten aanzien van de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/852009-20 en 09/837245-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [… 1] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 7 april 2020 (pro-forma in de zaak met 09/852009-20), 30 juni 2020 (pro-forma in beide op die terechtzitting gevoegde parketnummers) en 22 september 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R.P. Tuinenburg en mr. M. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H.J. van Dooijeweert naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/852009-20 (hierna: dagvaarding I):
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever] meermalen, althans één maal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steek- en/of snijwonden (in de romp), heeft toegebracht door die [aangever] meermalen, althans éénmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam/de romp te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] meermalen, althans één maal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer (09/837245-20) (hierna: dagvaarding II):
hij op één of meer tijdstip(pen) in omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 5 december 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffers] (beiden) geboren op [geboortedatum slachtoffers] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had(den) bereikt, (meermalen) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen/het lichaam van die [zusje 1] en/of [zusje 2] , hebbende verdachte (meermalen)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [zusje 1] en/of [zusje 2] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of
- die [zusje 1] en/of [zusje 2] aan zijn, verdachtes, penis laten likken en/of zuigen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [zusje 1] en/of [zusje 2] laten betasten/vastpakken/vasthouden en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s), in/op/tegen de vagina van die [zusje 1] en/of [zusje 2] gebracht/geduwd en/of gehouden en/of heen en weer bewogen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 5 december 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffers] (beiden) geboren op [geboortedatum slachtoffers] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen)
- brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de mond van die [zusje 1] en/of [zusje 2] en/of
- door die [zusje 1] en/of [zusje 2] aan zijn, verdachtes, penis laten likken en/of zuigen en/of
- laten betasten/vastpakken/vasthouden van zijn, verdachtes, penis door die [zusje 1] en/of [zusje 2] en/of
- brengen van, en/of vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s), in/op/tegen de vagina van die [zusje 1] en/of [zusje 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Dagvaarding I
3.1.1
Inleiding
In onderhavige zaak staat het volgende vast. In de avond van 8 januari 2020 was [aangever] (hierna ook: aangever) bij de verdachte op bezoek in zijn woning. Tijdens dit bezoek heeft de verdachte aangever meerdere malen gestoken met een mes, waarbij aangever letsel heeft opgelopen aan onder meer zijn borstkast en buik. Hij heeft het voorval overleefd.
De rechtbank ziet zich in deze zaak in de kern gesteld voor de vraag of het bewezen kan worden dat de verdachte geprobeerd heeft aangever van het leven te beroven dan wel dat zijn handelen en opzet gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. R.P Tuinenburg, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
Op woensdag 8 januari 2020 komt er een melding binnen bij de politie dat er een steekpartij zou hebben plaatsgevonden op het [adres 1] te Leiden. Op het adres aangekomen, bleek dat de hoofdbewoner van dit adres, de verdachte, aangever zou hebben neergestoken. Na het steekincident zou aangever naar zijn eigen woning zijn gegaan en naar het LUMC zijn gereden voor behandeling van zijn letsel. Het LUMC heeft bij de politie melding gemaakt van het gegeven dat er een man was binnengekomen met een steekwond. [2]
Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij bij de verdachte op bezoek was en op enig moment naar de keuken is gelopen. Hij stond met zijn rug naar de verdachte toe toen hij voor het eerst door hem werd gestoken. Hierna werd hij nog tweemaal gestoken. Nadat aangever zich vervolgens had omgedraaid zag hij dat de verdachte het mes op zijn ogen richtte. Aangever heeft toen het mes vastgepakt waardoor hij zijn duim openhaalde en het mes langs zijn hoofd schampte. Hierna zag en voelde hij dat de verdachte hem in de borst en buik stak. Eén steek was zo diep dat het voelde alsof het mes bij zijn rug uit kwam. Vervolgens stak de verdachte aangever in zijn rechterlies en
-dijbeen en in zijn linkerarm. Bij zijn verklaring zijn foto’s gevoegd van zijn letsel. [3]
Er is forensisch onderzoek verricht in de woning van de verdachte. In het proces-verbaal is beschreven dat er bij de deur van de woonkamer een mes is aangetroffen dat gelijkend is op een vleesmes. Bij dit onderzoek zijn foto’s gemaakt van het bebloede mes. [4]
Forensisch [arts] heeft in een rapport het letsel van aangever beschreven. In het rapport is te lezen dat er meerdere steekwonden op de borstkas en flank zijn aangetroffen. Ook zijn er steekwonden aangetroffen op de buik, linker bovenarm, rechter bovenbeen, linker pink en rechter duim, en is op het voorhoofd een zeer oppervlakkige schaafwond aangetroffen. In totaal is er sprake van negen steekwonden. Verder staat in het rapport dat uit de informatie van het LUMC valt op te maken dat er sprake was van een actieve bloeding in de flank van het slachtoffer die een dag later in grootte was toegenomen. Deze is vanzelf gestopt maar de verdachte had wel een bloedtransfusie nodig. Over de gevaarzetting heeft de deskundige vermeld dat steekwonden in de borstkas en buik een aanmerkelijk risico op het veroorzaken van (acuut) levensbedreigend letsel impliceren. Op korte termijn bestaat het risico op een bloeding en daardoor potentieel overlijden, zeker zonder medisch ingrijpen. In dit geval was sprake van een bloeding. Op de langere termijn kunnen potentieel levensbedreigende complicaties optreden. [5]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij zijn aanhouding tegenover de politie verklaard dat hij de persoon die in zijn woning was had neergestoken en dat het mes waarmee hij had gestoken bij de voordeur van zijn woning lag. [6] De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 september 2020 verklaard dat hij aangever heeft gestoken. [7] Hij heeft daarbij verklaard dat aangever de verdachte aan het pesten was, met lachgas bezig was en dat de verdachte schrok van het kapotgaan van een lachgasballon. Hij ontkent nadrukkelijk dat hij tijdens het steken zou hebben gezegd: “ik ga je doodmaken” of iets van die strekking.
Conclusies ten aanzien van het bewijs
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever wat betreft zijn letsel in overwegende mate steun vindt in de foto’s bij zijn verklaring en het rapport van de forensisch arts. Zo heeft hij verklaard dat hij het mes moest afweren en dat daarbij zijn duim werd opengehaald en dat het mes langs zijn hoofd schampte. Dat komt exact overeen met de aangetroffen letsels op zijn duim en voorhoofd. De andere aangetroffen letsels komen ook overeen met zijn verklaring over waar hij in zijn lichaam is gestoken. Daarnaast heeft aangever, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, over de toedracht van het letsel door het mes steeds consistent verklaard. De rechtbank acht daarom de verklaring van aangever betrouwbaar voor zover deze ziet op zijn letsel en de toedracht daarvan en gebruikt die verklaring tot zover voor het bewijs.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behoedzaam met de verklaring van aangever moet worden omgegaan. In zijn verklaringen zitten immers aantoonbare onjuistheden als het gaat om de omstandigheden van het bezoek en de verdachte geeft een hele andere lezing van de bewuste avond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is betoogd, niet zonder twijfel aannemelijk dat de verdachte de woorden “ik ga je doodmaken” of woorden van gelijke strekking, zoals aangever heeft verklaard, heeft gezegd. De verdachte ontkent dit en voor het overige ontbreekt daar enig bewijs voor. Dit brengt mee dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie niet uitgaat van ‘vol opzet’ op de dood van aangever. De vraag is vervolgens of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft aangever negen keer gestoken, onder meer in de borst en buik, met een mes gelijkend op een vleesmes, dat geschikt is om aanzienlijke schade toe te brengen aan het menselijk lichaam. Met een dergelijk mes steken in de buik en borst van een slachtoffer, waar zich vitale organen bevinden, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer komt te overlijden. Dit is ook beschreven door de forensisch arts. Dat deze beschrijving door de arts een algemene niet op deze zaak toegespitste opmerking betreft, zoals betoogt door de verdediging, acht de rechtbank onjuist. De forensisch arts beschrijft immers eerst het aanmerkelijk risico op levensbedreigend letsel door steekwonden in de buik of borst en beschrijft daarna dat op korte termijn het risico op een bloeding en daardoor potentieel overlijden bestond, zeker zonder medisch ingrijpen, waarna hij ingaat op de bloeding die bij de aangever is ontstaan. Naar oordeel van de rechtbank staat dan ook in deze zaak voldoende vast dat het steken door de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden.
Uit de aard van deze gedraging die naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het veroorzaken van de dood, volgt voorts dat het ook niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte aangever negen keer heeft gestoken en pas is opgehouden met steken toen de aangever hem tegen de muur duwde en weg wist te komen. Van enige contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte deze aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever zodat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen kan worden verklaard.
3.2.
Dagvaarding II
3.2.1
Inleiding
Het draait in deze zaak om de destijds 5, 6 en 7 jaar oude tweeling [slachtoffers] . De verdachte is een kennis van hun oma en moeder en kwam regelmatig bij hen op bezoek. Zij noemen de verdachte ‘ [… 2] ’. Het wordt de verdachte verweten dat hij in een periode van ongeveer anderhalf jaar [slachtoffers] seksueel heeft misbruikt.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. J.M. Eelman, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader in gaan.
3.2.4.
De beoordeling van de tenlastelegging [8]
Bewijsmiddelen
Op 4 januari 2020 heeft [moeder] namens haar dochters [zusje 1] en [zusje 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffers] aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte die zij [… 2] noemt. Zij heeft verklaard dat zij en haar dochters op 3 december 2019 bij hun oma, aan de [adres 2] te Den Haag waren. Een kennis van haar, de heer [getuige] en [verdachte] waren er ook. [getuige] ging richting de keuken. Toen hij terugkwam vroeg hij aan moeder “Raakt [verdachte] kinderen aan?”. Desgevraagd door moeder vertelde [getuige] dat hij had gezien dat hij haar kind in een rare positie had aangetroffen in de keuken met [verdachte] , alsof zij [verdachte] ’s pik aan het zuigen was. [getuige] vertelde vervolgens dat het [zusje 1] betrof en dat hij zag dat [verdachte] zijn broek dichtdeed en zich omdraaide. Moeder is naar aanleiding hiervan met haar tweeling gaan praten. Zij heeft gevraagd of [verdachte] hen wat liet zuigen. [zusje 1] zei toen ‘ja’. Op de vraag of hij dat ook deed bij [zusje 2] antwoordde [zusje 1] ook ‘ja’. Moeder heeft aan zowel [zusje 1] als [zusje 2] gevraagd of [verdachte] zich door hen liet zuigen. Ze zeiden beide dat dit klopte. Wat later heeft moeder meer doorgevraagd. Haar kind vertelde toen dat het vaker gebeurde. [zusje 2] heeft moeder toen verteld dat [verdachte] ook spuug bij hun vagina deed. [9] In een informatief gesprek zeden heeft aangeefster verklaard dat [zusje 1] heeft gezegd dat zij aan zijn pik moest zuigen en dat ze dit al moest doen vanaf dat ze zo’n 5 á 6 jaar oud zijn. [10]
[getuige] heeft op 4 januari 2020 bij de politie verklaard dat hij zag dat [verdachte] uit de keuken kwam samen met [zusje 1] . Hij zag dat [verdachte] zijn broek dicht aan het doen was of zoiets. Hij bleef dit observeren en zag dat de dochter bij de deurklink stond en dat die dochter de deurklink in haar mond nam en deze ging likken alsof het aan een penis was. [11]
[oma] heeft op 5 januari 2020 verklaard dat zij [zusje 1] heeft horen zeggen dat [verdachte] likte aan zijn vingers en dan zijn vingers bij haar joko (vagina) doet. [zusje 1] zei dat dit heel veel pijn doet. De getuige heeft [zusje 2] horen zeggen dat [verdachte] dat ook bij haar deed en dat dit ook bij haar pijn deed. [12]
[zusje 1] is op 21 januari 2020 in een kindvriendelijke studio gehoord. Zij heeft daar verteld dat [verdachte] zijn vinger in zijn mond stopte en dan in haar noenoe. Dat deed pijn. Met haar noenoe kan ze ook plassen. Het was heel vaak waar opa slaapt op bed en soms bij de deur. [verdachte] ging dan rondjes draaien met zijn vinger in haar noenoe en dan van voren naar achter, wat pijn deed. Hij zette zijn hand in haar noenoe. Zijn piemel was bruin en die zag ze helemaal naar voren staan. Hij heeft gezegd dat ze zijn piemel moest likken. Hij ging op bed liggen als een zeester en zij moest op haar hurken gaan zitten tussen zijn benen en moest zijn piemel likken. Ze had dan ook zijn piemel vast. Ze likte dan met haar tong over zijn piemel. Ze voelde dan een vies smaakje. Ook moet ze zijn piemel likken als hij bij de deur staat. Als ze dat deed was ze alleen met haar oom. Ze moest dan buigen om zijn piemel te likken. Dan zei hij: nu ga ik [zusje 2] ) roepen en dan moest [zusje 1] naar de woonkamer. Ze zat in groep 2 of 3 toen het gebeurde, ze was 5 of 6 jaar. [13] [zusje 1] heeft tijdens dit verhoor ook uitgebeeld wat de verdachte deed met zijn vingers door met haar rechterhand ronddraaiende en heen-en-weergaande bewegingen te maken op het tafelblad. Verder heeft zij uitgebeeld dat, als zij tussen zijn benen zat, zij met haar beide handen zijn piemel vastpakte en hierbij met haar bovenste hand op-en-neer gaande bewegingen maakte. Het likken heeft zij uitgebeeld door haar mond open te doen en met haar wijsvinger een paar keer in haar mond op en neer te bewegen. [14]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ontkend de meisjes [slachtoffers] op welke wijze dan ook seksueel te hebben misbruikt en dat het hen is aangeleerd om belastend over hem te verklaren.
Conclusies ten aanzien van het bewijs
Algemeen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het/de slachtoffer(s) moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de verklaringen van de/het slachtoffer(s) voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting, de rechter onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter behoedzaamheid betrachten om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd (zie: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Betrouwbaarheid van de verklaring van [zusje 1]
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [zusje 1] . De rechtbank gaat voor het bewijs van het tenlastegelegde dan ook van deze verklaring uit. Daarvoor is het volgende van belang.
[zusje 1] heeft bij de politie in een kindvriendelijke studio gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen met de verdachte. Zij heeft verteld en ook uitgebeeld wat zij bij de verdachte deed en wat hij bij haar deed. De inhoud van haar verklaring en hetgeen zij zeer specifiek en uitgebreid heeft uitgebeeld, wijst er naar oordeel van de rechtbank op dat zij uit eigen ervaring heeft verklaard. Deze verklaring is ook in lijn met wat zij eerder tegenover haar moeder en oma heeft verklaard en daarmee consistent. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verklaring van [zusje 1] betrouwbaar is.
De rechtbank ziet zich gesterkt in haar oordeel door de conclusie van het betrouwbaarheidsonderzoek d.d. 5 september 2020 door dr. G. Wolters. Deze heeft beschreven dat de inhoud van het studiogesprek van [zusje 1] sterk suggereert dat zij uit eigen ervaring heeft verklaard. De rechtbank is daarbij van oordeel dat, anders dan door de verdediging is betoogd, het rapport ten aanzien van deze conclusie voldoende inzichtelijk is. Het is niet aannemelijk geworden dat de deskundige is uitgegaan van onjuiste aannames die zouden afdoen aan de juistheid van de gegeven conclusie. Ook anderszins heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie van de deskundige. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting inhoudende dat [zusje 1] is aangeleerd belastend over de verdachte te verklaren.
Steunbewijs
Nu de rechtbank uitgaat van de betrouwbaarheid van de verklaring van [zusje 1] , ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er voldoende steunbewijs is voor haar verklaring. Naar oordeel van de rechtbank is er voldoende steunbewijs. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten eerste vindt de verklaring van [zusje 1] steun in de verklaringen van [zusje 2] tegen haar moeder en oma. Weliswaar heeft [zusje 2] geen verklaring afgelegd in de kindvriendelijke studio, maar uit hetgeen moeder en oma hebben verklaard volgt wel dat zij tegen hen heeft gezegd dat ook zij de verdachte moest zuigen en dat deze zijn vingers bij haar vagina deed en dat dit pijn deed. Uit niets blijkt dat [zusje 2] deze uitlatingen niet zou hebben gedaan of dat deze onjuist zouden zijn weergegeven. [zusje 2] heeft ook zelf tegen de politie gezegd dat ze over iets “niet leuks” kwam vertellen over [bijnaam] , maar dat ze verder niet durfde te verklaren.
Ten tweede vindt de verklaring van [zusje 1] steun in de verklaring van getuige [getuige] . Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, wordt uit zijn verklaring naar oordeel van de rechtbank volstrekt helder wat hij heeft gezien, namelijk dat de verdachte zijn broek dichtdeed toen hij met [zusje 1] uit de keuken kwam, waarna [zusje 1] de deurklink is gaan likken. Dit biedt ondersteuning voor de verklaring van [zusje 1] dat zij wel eens de piemel van de verdachte moest likken als de verdachte bij de deur stond. [getuige] kreeg ook meteen het idee dat er iets niet klopte en vroeg zich direct af of de verdachte aan de kinderen zat. De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte met zowel [zusje 1] als [zusje 2] seksuele handelingen heeft verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van hun lichaam. Zo heeft hij zijn vingers in hun vagina gebracht en ook zijn penis laten zuigen, waarbij uit de handelingen die [zusje 1] heeft voorgedaan volgt dat zij de penis ook
inhaar mond heeft gehouden en de penis heeft vastgehouden. Gelet op de overeenkomsten tussen het misbruik van de meisjes gaat de rechtbank er vanuit dat dit ook bij [zusje 2] zo plaatsvond.
Ten aanzien van de periode overweegt de rechtbank dat [zusje 1] heeft verklaard dat het misbruik is begonnen toen de meisjes 5 á 6 jaar oud waren. Gelet op de geboortedatum van de tweeling kan bewezen worden verklaard dat het misbruik in ieder geval is aangevangen op 1 juli 2018. Gelet op de verklaring van de moeder dat het incident waarvan de heer [getuige] getuige is geweest heeft plaatsgevonden op 3 december 2019, kan worden vastgesteld dat het misbruik op die datum is geëindigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2018 tot en met 3 december 2019 schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I:
hij op 8 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever] meermalen, met een mes in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II:
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2018 tot en met 3 december 2019 te 's-Gravenhage, [zusje 1] en [zusje 2] , beiden geboren op [geboortedatum slachtoffers] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet hadden bereikt, meermalen handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen van die [zusje 1] en [zusje 2] , hebbende verdachte (meermalen)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [zusje 1] en [zusje 2] gebracht en gehouden en
- die [zusje 1] en [zusje 2] aan zijn, verdachtes, penis laten likken en zuigen en
- zijn, verdachtes, penis door die [zusje 1] en [zusje 2] laten vasthouden en
- zijn, verdachtes, vinger(s), in de vagina van die [zusje 1] en [zusje 2] gebracht/geduwd en gehouden en heen en weer bewogen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en maatregelen

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan hem verder de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Voorts hebben de officieren van justitie gevorderd om ter zake dagvaarding II een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers op te leggen en een locatieverbod op te leggen op de adressen van de moeder en oma van die slachtoffers voor de duur van vijf jaren en daarbij te bepalen dat vervangende hechtenis voor de duur van een maand zal worden toegepast voor iedere overtreding van deze maatregelen met een maximum van zes maanden en deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht af te zien van oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Hiertoe heeft de verdediging benadrukt dat de aard van het bewezenverklaarde strafbare feit niet doorslaggevend dient te zijn ter beantwoording van de vraag of de verdachte deze maatregel opgelegd moet krijgen. Omdat de verdachte enige tijd goed heeft gefunctioneerd in de maatschappij zonder intensieve begeleiding is oplegging van een TBS-maatregel (met dwangverpleging) een te zwaar middel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dat is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft het slachtoffer in totaal negen keer gestoken, waaronder in de buik en borst. Het slachtoffer heeft daarbij ernstig letsel opgelopen waarvoor het slachtoffer medische behandeling heeft moeten ondergaan. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat de gevolgen van zijn letsel niet (veel) ernstiger zijn geweest en hij was gedood. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij volgt dat het slachtoffer nog altijd de negatieve gevolgen van zijn letsel ondervindt en hij het gevoel heeft gekregen dat zijn veiligheid hem volledig is afgenomen.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het, in een periode van ongeveer anderhalf jaar, seksueel misbruiken van twee zusjes die destijds 5, 6 en 7 jaar oud waren. De verdachte kwam bij de moeder en oma van de slachtoffers over de vloer en kwam zo in contact met de slachtoffers. Hij heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en heeft zich gedurende een lange periode vergrepen aan deze kinderen. Hij heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffers] . Deze meisjes waren vanwege hun jonge leeftijd nog zeer kwetsbaar en niet in staat om de intenties van de verdachte te kunnen inschatten en weerstand te bieden tegen zijn handelen.
De verdachte heeft met zijn handelen het risico genomen dat [slachtoffers] permanent beschadigd zijn in hun (seksuele) ontwikkeling. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstige en langdurige psychische schade kunnen oplopen. Uit de slachtofferverklaringen die oma en moeder namens de meisjes hebben afgelegd volgt dat de meisjes nog steeds heel bang zijn voor de verdachte, zich niet veilig voelen en dat ze behandeling van een psycholoog nodig zullen hebben.
Daarbij rekent de rechtbank het de verdachte ernstig aan dat hij de meisjes heeft gezegd dat zij hun mond moesten houden omdat hij anders oma zou gaan slaan en daarbij de meisjes bang heeft gemaakt dat hij oma zou vermoorden. Zij waren toen heel bang dat er dan niemand meer was om voor hen te zorgen. Dit alles heeft diepe indruk op de meisjes gemaakt en ook dit zal naar verwachting voor langdurige psychische schade zorgen.
Ook heeft de verdachte met zijn handelen het vertrouwen van de moeder en oma van de tweeling ernstig beschadigd. Zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen heeft het feit diepe indruk op hen gemaakt. De moeder kampt met grote schuldgevoelens omdat zij haar kinderen niet heeft kunnen beschermen. Zowel moeder als oma leven nu met gevoelens van verdriet en onmacht, en vragen zich vooral af
waaromde verdachte het feit heeft gepleegd; een vraag waar zij geen antwoord op hebben gekregen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte in het verleden is veroordeeld, voor zowel gewelds- als zedenfeiten, tot (langdurige) gevangenisstraffen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro-Justitiarapportage van 4 juni 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog dr. R. de Vries. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een structureel (aangelegd) zeer beperkt verstandelijk functioneren (zwakbegaafdheid). Daarbij is er sprake van een psychische stoornis, te weten het overmatig en ongecontroleerd gebruik van cocaïne en potentieel andere middelen. De persoonlijkheid van de verdachte wordt vooral bepaald door het beperkte verstandelijk vermogen met tekortschietend normbesef. De tenlastegelegde seksuele feiten passen in een langer bestaande geschiedenis van seksueel onaangepast gedrag. De verdachte is volgens de psycholoog een in zowel verstandelijk als emotioneel opzicht zeer beperkt ontwikkelde man. Van daaruit is hij minder dan de gemiddelde mens in staat problemen te overzien of alternatieven te ontwikkelen om deze aan te vatten. Daarbij is de verdachte verminderd assertief en mentaal weerbaar. Zijn impulsen kan hij niet goed bedwingen. Dit betreft zowel de agressieve- als seksuele impulsen. Het normbesef is nauwelijks ontwikkeld. Verdachtes uiterst gebrekkig sociaal oordeelsvermogen en sociaalemotionele weerbaarheid, zijn weinig krachtige persoonlijkheid en de gebrekkige beheersing van impulsen, hebben geleid tot de gewelddadige uitbarsting van frustraties, gericht op het slachtoffer [aangever] . Er zijn voorts sterke aanwijzingen voor een patroon van seksueel afwijkend gedrag. De deskundige adviseert daarom de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor beide tenlastegelegde feiten. De kans op herhaling van enig geweldsdelict en/of enig seksueel delict wordt zonder ingrijpen als hoog ingeschat. Aanvankelijk, ten aanzien van het als poging tot doodslag tenlastegelegde, dacht de psycholoog nog aan advisering tot plaatsing van de verdachte in een forensische RIBW, gericht op de LVB doelgroep, met voortdurende aanwezige begeleiding, als voorwaarde in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De verdachte is volgens de psycholoog echter, bij nader inzien, onvoldoende intrinsiek gemotiveerd om voorwaarden op te volgen. Het ontbreekt hem vrijwel volledig aan zelfinzicht. Als interventie wordt dan ook geadviseerd de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Alleen met voldoende en voortdurend toezicht valt de recidivepreventie bij de verdachte afdoende te realiseren. Naar inzicht van de deskundige biedt terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende zekerheid, gezien de hoge recidivekans en het gebrek aan intrinsieke motivatie bij de verdachte.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de psychiater dr. V.M. Artist d.d. 4 juni 2020. Daarin is te lezen dat de verdachte halverwege het onderzoek niet meer wilde meewerken. Wel heeft de psychiater een aantal conclusies kunnen trekken. Zo heeft de psychiater geconcludeerd dat de verdachte lijdende was aan een stoornis in het gebruik van cocaïne, matig, een normoverschrijdend-gedragsstoornis, ernstig en een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, te weten zwakbegaafdheid, licht. Deze stoornissen waren ten tijde van beide ten laste gelegde feiten aanwezig en ook de psychiater rapporteert dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte zouden moeten worden toegerekend. De psychiater schat het risico op gewelddadig gedrag op (minimaal) gemiddeld en het risico op seksueel delinquent gedrag wordt op matig-hoog ingeschat. Ten aanzien van de behandelmogelijkheden om het recidivegevaar in te perken rapporteert de psychiater dat de verstandelijke beperking van de verdachte continue en langdurige aandacht nodig heeft in de vorm van behandeling maar met name ook begeleiding op alle levensgebieden. De normoverschrijdende-gedragsstoornis behoeft een psychotherapeutische interventie die goed integraal met de begeleiding voor zijn zwakbegaafdheid kan worden aangeboden. De stoornis in het gebruik van cocaïne zal behandeld moeten worden waarbij het behandeldoel volledige en langdurige remissie zal moeten zijn. Vanwege het ingeschatte recidivegevaar zal de behandelsetting wel voldoende bescherming en beveiliging moeten bieden. Indien beide feiten bewezen worden geacht, adviseert de psychiater gegeven de stoornissen, de mate van toerekening en de risicotaxatie, naast een eventueel strafdeel behandeling middels een TBS-maatregel met dwangverpleging
.Met minder ingrijpende juridische behandelkaders zijn in het (recente) verleden behandeldoelen en het recidiverisico van zowel het agressief gedrag maar met name van het zedendelinquent gedrag, onvoldoende behaald respectievelijk verkleind, aldus de psychiater.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 juni 2020 opgesteld door [medewerker reclassering] . In het advies is te lezen dat de verdachte meerdere malen in een instelling heeft verbleven en eenmaal is opgenomen geweest in verband met zijn cocaïneverslaving. In 2013-2014 verbleef de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek. Dit verblijf is destijds afgebroken omdat de verdachte daar werd bedreigd in verband met het feit dat hij werd verdacht van het plegen van een nieuw zedendelict met een andere patiënt aldaar. Voorafgaande aan het plegen van de bewezenverklaarde feiten kreeg de verdachte ambulante begeleiding vanuit Exodus. De reclassering conformeert zich aan het advies van de psycholoog en de psychiater en ook de reclassering schat het recidiverisico hoog in.
Stoornis en toerekenbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan door de verdediging is betoogd, de conclusies van de psycholoog en de psychiater voldoende worden gedragen door de onderliggende onderzoeken die naar oordeel van de rechtbank zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies dan ook over en oordeelt dat er bij de verdachte sprake is van de stoornissen zoals benoemd door de deskundigen en sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Tbs-maatregel met dwangverpleging?
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege van verdachte eist. Een TBS-maatregel met voorwaarden biedt een onvoldoende kader om de noodzakelijke behandeling bij de verdachte te waarborgen en de maatschappij te beschermen. Het recidivegevaar wordt immers als minstens gemiddeld tot matig/hoog ingeschat en volgens de deskundigen zullen minder ingrijpende maatregelen dat risico onvoldoende kunnen verminderen. Het ontbreekt de verdachte aan intrinsieke motivatie om voorwaarden op te volgen en het ontbreekt hem voorts vrijwel volledig aan zelfinzicht. Alleen met voldoende en voortdurend toezicht valt de recidivepreventie bij de verdachte afdoende te realiseren. Eerdere hulpverleningstrajecten in verschillende kaders hebben er ook niet toe geleid dat de verdachte geen strafbare feiten meer pleegt.
Ook overigens is aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het betreft misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Nu de TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (onder andere zeer jonge kinderen) zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Op te leggen straf
Naast de TBS-maatregel zal de rechtbank de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Gelet op de aard en de ernst van de feiten, alsmede op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank enkel oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf houdt de rechtbank echter rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en met het feit dat hem de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Dit in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officieren van justitie is gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Overige maatregelen
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregelen behelzen een contactverbod ten aanzien van [zusje 1] en [zusje 2] en een gebiedsverbod ten aanzien van (de onmiddellijke omgeving van) de adressen, hieronder vermeld, van hun moeder en oma, en/of andere adressen waarop zij gedurende de duur van de maatregel ingeschreven zijn of verblijven. Met deze verboden beoogt de rechtbank dat [slachtoffers] rust in hun leven krijgen en ter voorkoming van recidive door de verdachte. Voor iedere keer dat de verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van de hierna bepaalde duur worden opgelegd. De rechtbank zal deze maatregel, zoals gevorderd door de officier van justitie, opleggen voor de maximale periode van 5 jaren. De rechtbank ziet, gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, geen aanleiding deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.595,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 595,- aan materiële schade (besmeurde designerschoenen) en € 15.000,- aan immateriële schade.
Zowel [zusje 1] als [zusje 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen beide een schadevergoeding van € 8.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Voorts is ten aanzien van [zusje 1] een bedrag van € 63,83 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan materiële schade (reiskosten).
7.1
Het standpunt van de officieren van justitie
Ten aanzien van de vordering van de heer [aangever] hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 400,- en dat de gevorderde immateriële schade integraal kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vorderingen van [zusje 1] en [zusje 2] hebben zij zich op het standpunt gesteld dat deze integraal toewijsbaar zijn. Zij hebben daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in alle vorderingen gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de heer [aangever] heeft de verdediging betwist dat er sprake is van schade omdat de schoenen nog schoongemaakt kunnen worden. De verdediging heeft verder de omvang van de schade betwist nu de gestelde waarde van de schoenen niet is onderbouwd door middel van een (kassa)bon. Voorts heeft de verdediging met verwijzing naar jurisprudentie de omvang van de immateriële schade betwist en de rechtbank verzocht deze te matigen.
Met betrekking tot de vordering van [zusje 1] en [zusje 2] heeft de verdediging de omvang van de gestelde schade betwist door erop te wijzen dat de namens de benadeelde partijen geciteerde uitspraken verschillen met de onderhavige zaak en erop te wijzen dat thans niets bekend is over de gevolgen en nadelen voor de benadeelde partijen. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[aangever]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is namens de verdachte betwist. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij deze schade onvoldoende heeft onderbouwd. Nader onderzoek ten aanzien hiervan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, waardoor dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade is door de verdediging slechts in omvang betwist. De benadeelde partij is ernstig gewond geraakt als gevolg van het steken door de verdachte. De benadeelde partij heeft nog dagelijks pijn en heeft littekens overgehouden aan het incident. Het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij is niet naar objectieve maatstaven vastgesteld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard en de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo voor de hand liggen, dat geestelijk letsel bij de benadeelde kan worden aangenomen.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden van oordeel dat een bedrag van
€ 10.000,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank acht de vordering - mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegekend - tot dit bedrag voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade toewijzen vanaf 8 januari 2020, tot aan de dag waarop de vordering is voldaan.
[zusje 1] en [zusje 2]
De vordering van [zusje 1] , voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is voldoende onderbouwd en niet betwist door de verdediging. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen over het bedrag aan materiële schade vanaf de datum waarop dit vonnis is gewezen, te weten 6 oktober 2020, tot aan de dag waarop dit is voldaan.
De vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op de immateriële schade is door de verdediging slechts in omvang betwist. Naar oordeel van de rechtbank is in dit geval ook sprake van een ernstige normschending die een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit teweeg heeft gebracht en dat de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat geestelijk letsel bij de benadeelden kan worden aangenomen. Bovendien is gesteld dat de meisjes angstig zijn en dat er psychische hulp nodig zal zijn. De rechtbank is op grond van alle omstandigheden van oordeel dat het gevorderde bedrag van
€ 8.000,- aan immateriële schade voor beide meisjes naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank acht de vorderingen - mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegekend - voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade toewijzen vanaf 3 december 2019, tot aan de dag waarop de vorderingen zijn voldaan.
Proceskosten
Nu de vorderingen (grotendeels) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voornoemd tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregelen
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor iedere vordering zoals hierboven toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.,

8.De inbeslaggenomen goederen

Op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen van 12 mei 2020 staan 10 voorwerpen.
8.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat voorwerpen 1 tot en met 5 geretourneerd kunnen worden aan de verdachte en dat de voorwerpen 6 tot en met 10 vernietigd dienen te worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de voorwerpen op de beslaglijst geen verweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de goederen 1 tot en met 5 dienen te worden geretourneerd aan de verdachte en zal daarom de teruggave daarvan gelasten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de goederen 6 tot en met 10 dienen te worden geretourneerd aan de rechthebbende en zal dit gelasten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 57, 244, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09/852009-20 primair tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/837245-20 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
poging tot doodslag;
ten aanzien van dagvaarding II:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
maatregelen
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of onderhouden met [slachtoffers] ;
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 5 jaren zich niet zal bevinden binnen een straal van 200 meter van de woningen van deze personen, daar te weten, de [adres 3] te ’s-Gravenhage en de [adres 2] te ’s-Gravenhage of enig adres waarop voornoemde personen ingeschreven zijn of aangeven te verblijven gedurende de duur van de maatregel;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur daarvan bedraagt twee weken per keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
stelt vast dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet opheft;
vorderingen benadeelde partijen
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[aangever]te betalen een bedrag van
€ 10.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,- ten behoeve van [aangever] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[zusje 1]te betalen een bedrag van
€ 8.063,83, bestaande uit € 63,83 aan materiële schade en € 8.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het materiële deel vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en over het immateriële deel vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.063,83 ten behoeve van [zusje 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente over het materiële deel vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en over het immateriële deel vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[zusje 2]te betalen een bedrag van
€ 8.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.000,- ten behoeve van [zusje 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
beslag
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen d.d. 12 mei 2020 met parketnummer 45/852009-20, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK Broek K1: Grijs WORKERS
2. 1.00 STK Shirt K1: Wit ADIDAS
3. 1.00 STK Broek K1: Grijs THERMOBROEK
4. 1.00 STK Telefoontoestel K1: wit APPLE
5. 1.00 STK Telefoontoestel K1: blauw SAMSUNG
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [aangever] van:
6. 1.00 STK Broek K1: zwart – Onderbroek
7. 1.00 STK PR Schoenen K1: zwart BALENCIAGA witte zolen, met bloed besmeurd
8. 1.00 STK Jas K1: zwart PRIMARK
9. 1.00 STK Broek K1: BLAUW – KAPOT GEKNIPT
10. 1.00 STK Riem K1: zwart GUCCI.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. M.G.P. Glas, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.V. van Wijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020008501, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 279).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [aangever] , met bijlagen, p. 71 t/m 84.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 1] ), p. 91 en 92 en bijlagen (foto’s mes) p. 144 t/m 147.
5.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving [aangever] , opgemaakt door forensisch [arts] , namens GGD Hollands Midden.
6.Proces-verbaal van aanhouding, p. 20.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019344824, van de politie eenheid Den Haag, Dienst regionale recherche, Afdeling Thematische opsporing, Team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 81).
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 14 t/m 16.
10.Proces-verbaal van bevindingen informatie gesprek zeden, p. 12.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, 18 t/m 20.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 24.
13.Proces-verbaal van bevindingen, letterlijke uitwerking studioverhoor [zusje 1] , p. 54-64
14.Proces-verbaal van bevindingen, letterlijke uitwerking studioverhoor [zusje 1] , p. 56 t/m 59.