Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.STICHTING ERFPACHTERS TEXELte [plaats 1] ,
[eisende partij 2a]en
[eisende partij 2b]te [plaats 1] ,
[eisende partij 3a]te [plaats 1] en
[eisende partij 3b]te [plaats 2] ,
[eisende partij 4a]te [plaats 3] en
[eisende partij 4b]te [plaats 4] ,
[eisende partij 5a]en
[eisende partij 5b]te [plaats 5] ,
1.STAATSBOSBEHEERte Amersfoort,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Financiën)te Den Haag,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 juni 2017 met de producties 1 tot en met 91,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 24,
- de conclusie van repliek met de producties 92 tot en met 95,
- de conclusie van dupliek met de producties 25 tot en met 31,
- het tussenvonnis van 8 november 2017 waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- de akte overlegging producties 96 tot en met 101 aan de zijde van SET c.s.,
- de akte overlegging producties 32 en 33 aan de zijde van SBB c.s.,
- de akte overlegging productie 34 aan de zijde van SBB c.s.,
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2019,
- de akte uitlaten naar aanleiding van de comparitie met twee producties aan de zijde van SBB c.s.,
- de antwoordakte en akte vermeerdering van eis aan de zijde van SET c.s. met productie 102,
- de akte uitlating vermeerdering van eis aan de zijde van SBB c.s..
2.Partijen
SET
het behartigen van de belangen van Texelse erfpachters en het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk zijn.’ Diverse erfpachters van SBB op Texel, waaronder de Individuele Eisers, hebben SET gevolmachtigd namens hen op te treden met betrekking tot de heruitgifte of verlenging van het erfpachtrecht of de aankoop van het bloot eigendom.
vervreemding van objecten en andere onroerende zaken de voorafgaande goedkeuring’ van de minister van Financiën [momenteel de Minister,
rb.] vereist. Daartoe wordt een zogenoemde prijstoets uitgevoerd. Het RVB is belast met het uitvoeren van die prijstoets en hij heeft deze – in de relevante periode – uitgevoerd op basis van de in de Compatibiliteitswet vastgelegde Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006 (vervallen met ingang van 1 januari 2018).
3.De feiten
Groene erfpacht in balansuitgebracht. De Minister van LNV heeft in een reactie aan de Tweede Kamer laten weten de aanbevelingen van Commissie De Jong niet over te nemen.
Groene erfpacht in balansheeft de Minister van LNV advies gevraagd aan W. Groothuis en P. Zevenbergen (hierna: de Commissie Groothuis) om een beschrijving te maken van de manier waarop Staatsbosbeheer het erfpachtbeleid praktisch gestalte kan geven. Op 7 april 2010 hebben deze deskundigen hun rapport uitgebracht en geadviseerd om de grond die niet nodig is voor de taken van SBB af te stoten en het bloot eigendom over te dragen aan de erfpachters.
(…)
- bepaal de marktwaarde van het ‘totaal’ van de ondergrond, opstallen, werken en beplantingen als een gebruikelijk taxatievraagstuk door middel van de vergelijkingsmethode. Andere bronnen zijn naast de referentieobjecten van het taxatieverslag referenties uit de NVM databank (Midas) en het Kadaster. Af te raden zijn referenties van vóór 1 oktober 2008 in verband met nadien verslechterde marktomstandigheden. Corrigeer de prijs van transacties van erfpachtrechten met het in het algemeen geringe verschil in prijs van erfpachtobjecten en eigendomsobjecten.
- pas zowel bij de referentieobjecten als bij het te taxeren object toe de fictie van eigen grond en normaliseer bij elk object onderhoud als ‘normaal onderhoud’, waarbij meestal 0% tot 17,5% geldt;
- alloceer de marktwaarde van het gehele object als in volle eigendom over de delen: (i) waarde naar de toestandsdatum bij eerste uitgifte van de erfpachtzaak en de actuele waardepeildatum en (ii) de waarde van de opstallen, werken en beplantingen alsmede de kosten van bouwrijp maken en de investeringen in de collectieve voorzieningen; met andere woorden: de waarde van alle opstallen, werken en beplantingen, die de erfpachter in de loop der jaren gesticht/aangebracht heeft;
- gebruik voor de allocatie twee hulpmiddelen, die leiden tot twee invalshoeken: OGQ [de originele grondquote,rb
.] en de AGQ [de actuele grondquote,rb.
]; - de OGQ en AGQ verschaffen elk, langs verschillende redeneringen, een indicatie van het aandeel dat de grond heeft in de totale marktwaarde van het gehele object bij volle eigendom;
- verzoen beide uitkomsten; verzoening behoeft geen bemiddeling in te houden (zie toelichting);
- deprecieer de grondwaarde naar toestandsdatum bij uitgifte en actuele waardepeildatum met 25%;
- de uitkomst van deze berekening is gelijk te stellen met de marktwaarde van de bloot eigendom.”
4 Waardering
- Op basis van de vergelijkingsmethodiek met een door ons ontwikkeld kavelwaarderingsmodel;
- Op basis van een residuele methode, waarbij het WOZ-taxatieverslag als uitgangspunt is genomen.
De beoordeling van de RVB taxatiemethode op de Waddeneilandengepresenteerd, welk rapport de volgende, voor de beoordeling relevante, passage bevat:
Naar aanleiding van het overige in uw brief gestelde merk ik het volgende op. Het Rijksvastgoedbedrijf dient in het kader van de verkopen door Staatsbosbeheer de verkoopprijs te toetsen op marktconformiteit.
Zoals bij u bekend, zal Staatsbosbeheer voor een aantal erfpachtpercelen op de Waddeneilanden het bloot eigendom aan de huidige erfpachter te koop aanbieden. Uw erfpachtdeel komt daarvoor in aanmerking. Met deze brief doe ik u een voorstel voor koop en daarnaast een voorstel voor continuering van de erfpacht. (…)
- mogelijkheid 1 – u kiest voor de koop van bloot eigendom
- mogelijkheid 2 – u kiest voor de voortzetting van uw huidige erfpachtovereenkomst
- mogelijkheid 3 – u kiest voor een nieuwe erfpachtaanbieding voor 30 jaar op basis van Algemene Voorwaarden 2015 (alleen indien u nu geen Algemene Voorwaarden 2015 contract heeft)
- mogelijkheid 4 – u kiest voor afkoop van de erfpacht voor 99 jaar.
Mogelijkheid 1: U kiest voor de koop van het bloot eigendom
Mogelijkheid 2: U kiest voor voortzetting van uw huidige erfpachtovereenkomst
- canon stijgt ieder jaar met 10% van het verschil tussen de oude en de nieuwe canon. Oftewel, in het eerste jaar wordt op het verhoogde canonbedrag 90% korting verleend, in het laatste jaar 10%. Deze ingroeiperiode duurt dus maximaal 10 jaar. Na 10 jaar is de canon op het actuele niveau;
- canon stijgt ieder jaar met 10% per jaar + CPI tot het moment dat het niveau van de nieuwe canon is bereikt. Deze optie is voor erfpachters gunstiger als deze situatie langer dan 10 jaar duurt voordat het niveau van de nieuwe canon is bereikt. Als dat niet het geval is, is de eerste optie gunstiger.
Mogelijkheid 3: U kiest voor een nieuwe erfpachtaanbieding
Mogelijkheid 4: U kiest voor afkoop erfpacht voor 99 jaar
4.Het geschil
5.De beoordeling
Inleiding
Vervolgens bespreekt zij (2) de heruitgifte van de erfpacht, waarbij zij ingaat op de gestelde onredelijke tijdelijke duur van de erfpacht (30 jaar) en de onredelijkheid van de aanvangscanon, de canongrondslag (25 procent depreciatie) en het canonpercentage (2016: 2,63 % variabel/ 3,63 % vaste canon en de canonherziening in de AV 2012 en 2015. Dan komt de rechtbank toe aan de bespreking van (3) de afkoop van de canon voor een periode van 99 jaar en (4) de voortzetting van het erfpachtrecht. Ten slotte zal de rechtbank (5) het gestelde oneerlijke beding in de erfpachtakten (het wijzigingsbeding (CPI + 1%) toetsen. Zij besluit (6) met een resumé en het verdere verloop van de procedure. Op voorhand merkt de rechtbank op dat zij geen eindvonnis zal wijzen en voornemens is een deskundigenbericht te gelasten.
Koop bloot eigendom
possessions)dient in het kader van artikel 1 EP ruim uitgelegd te worden als rechten en belangen die een vermogenswaarde vertegenwoordigen. Beperkte zakelijke rechten als een erfpacht vallen ook onder de reikwijdte van artikel 1 EP, aldus SET c.s. Door aan de canon een grondwaarde ten grondslag te leggen die slechts met 25 % is gedeprecieerd en de ongedeprecieerde grondwaarde – met vermindering van een afslag van 12,5 procent – als koopprijs voor het bloot eigendom te hanteren, betaalt de erfpachter volgens SET c.s. nogmaals voor het vermogensrecht waarvoor bij eerste verkrijging van het erfpachtrecht ook al betaald is. Dit is in de optiek van SET c.s. niet afdoende om inhoud te geven aan een evenredige toedeling van de waardestijging. Er is geen sprake van een
fair balance.
possessions); en (ii) dat sprake is van een inmenging (
interference), dat wil zeggen een ontneming of regulering van het eigendomsrecht. Dat is volgens SBB c.s. beide niet aan de orde.
NJ1994/47; gerechtshof Arnhem 20 januari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ1964). In vaste rechtspraak is uitgemaakt dat indien een grondeigenaar een aanbod doet, zij in beginsel de actuele waarde van de grond, dat wil zeggen de marktwaarde van de grond ten tijde van de levering van het blote eigendom aan de erfpachter, als koopprijs mag vragen. De bevoegdheden van SBB als eigenaar, en daarmee ook de vrijheid van SBB om een prijs voor het bloot eigendom te vragen, vinden hun grenzen in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en/of de redelijkheid en de billijkheid (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA2457).
gebruikvan eens anders onroerende zaak is. De rechtspositie van de erfpachter van grond staat, wat betreft de omzetting van het erfpachtrecht in vol eigendom, los van de rechtspositie van de (potentiële) koper van het bloot eigendom van grond die in erfpacht is uitgegeven. Uit het voorgaande volgt dat de waardestijging – maar ook een eventuele waardedaling – van de grond voor rekening van de grondeigenaar komt. De erfpachter heeft geen recht op de waarde(stijging) van het bloot eigendom, nu het erfpachtrecht beperkt is tot het houden en gebruiken van een onroerende zaak.
inmengingop een
eigendomsrecht. Nu een erfpachtrecht geen aanspraak geeft op de waardestijging van de grond, en om die reden geen sprake is van (een inmenging op) een eigendomsrecht, wordt het beroep op de schending van artikel 1 EP reeds op deze grond afgewezen. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de beoordeling van hetgeen partijen in dit verband verder nog hebben aangevoerd.
NJ, 1993/47). SBB c.s. hebben betoogd dat deze regel een theoretische benadering is, nu op de Waddeneilanden sprake is van een incomplete markt nu tot voor kort het bloot eigendom niet te koop werd aangeboden aan (zittende) erfpachters. De rechtbank gaat aan dit bezwaar voorbij, nu een incomplete markt mogelijk de waardebepaling van het bloot eigendom bemoeilijkt, maar dat niet wegneemt dat de hoofregel (VE = BE + EP) overeind blijft.
NJ1963, 258). Gezien het aanbod dat SBB aan erfpachters heeft gedaan tot voortzetting van de erfpacht voor de duur van dertig respectievelijk 99 jaar, geldt dit uitgangspunt ook in dit geval. De aanwezigheid van een erfpachtrecht beperkt de mogelijkheden van de exploitatie van de grond en heeft daarmee een drukkend effect op de waarde van het bloot eigendom. Weliswaar is geen sprake van een eeuwigdurend erfpachtrecht, zoals SBB c.s. terecht hebben aangevoerd, en is het mogelijk dat in SBB c.s. in de toekomst beslissen om de erfpacht niet langer voor te zetten, dat neemt niet weg dat er geen concrete aanwijzingen waren en zijn, mede gegeven het aanbod tot voortzetting van het erfpachtrecht, dat SBB c.s. voornemens is de erfpacht te beëindigen. Bij het bepalen van de koopprijs van het bloot eigendom dient dan ook, gelet op het bestaan van het erfpachtrecht, een depreciatie plaats te vinden voor het waardedrukkend effect van het erfpachtrecht.
de prijs waartegen de terreinen en gebouwen op de datum van waardering bij de onderhandse overeenkomst tussen een willige koper en een van de verkoper onafhankelijke koper zouden kunnen worden verkocht, waarbij wordt aangenomen dat de betrokken goederen openlijk op de markt worden aangeboden, dat de marktvoorwaarden een regelmatige transactie mogelijk maken en dat, de aard van de goederen in aanmerking genomen, een normaal tijdsbestek beschikbaar is om over de verkoop te onderhandelen.’ Op het moment dat (het bloot eigendom van) de grond verkocht wordt tegen een prijs die hoger is dan normaliter onder voormelde omstandigheden betaald zou worden, is geen sprake van een marktconforme prijs. SBB c.s. hebben onvoldoende onderbouwd dat de transacties waaraan zij gerefereerd hebben tot stand gekomen zijn onder alle hiervoor genoemde condities en derhalve marktconform zijn. De rechtbank verwerpt de stelling van SBB c.s. dat vanwege de gestelde praktijk van aanvaarding van de aanbiedingen van SBB moet worden uitgegaan van een marktconforme prijs.
(e) Is er voldoende grond voor toepassing van een verhoging van de grondwaarde met 14,3 procent?; (f) Is de depreciatie in geval van verkoop aan de zittende erfpachter terecht verlaagd van 25% tot 12,5%?
onbebouwdekavels liggen. In de taxatie is uitsluitend de gecorrigeerde vervangingswaarde van de opstallen en de overige door de erfpachter gedane investeringen en aangebrachte voorzieningen in mindering gebracht op de volle eigendom. Er heeft geen aftrek plaatsgevonden voor de omstandigheid dat de grond in bebouwde staat verkeert, aldus SET c.s.. Volgens SET c.s. wenst SBB de door Wiberg vastgestelde onbebouwde grondwaarde bij verkoop aan de erfpachter te verkrijgen, terwijl SBB die waarde bij de voortzetting van het erfpachtrecht niet aan de canon ten grondslag kan leggen. Daarmee rekent SBB zich in de optiek van SET c.s. een voordeel toe dat hij volgens het geldende recht niet heeft. SBB c.s. hebben tijdens de comparitie aangevoerd dat Wiberg de instructie heeft gekregen om de waarde te taxeren, rekening houdend met de bebouwde staat. Wiberg heeft gekeken naar het kavel in onbebouwde staat en vervolgens beoordeeld wat de waarde in bebouwde staat zou zijn. Dit maakt dat het Prijsaanbod wel degelijk is gebaseerd op de grondwaarde in bebouwde staat, aldus SBB c.s.
Klopt het dat Wiberg bij haar taxatie rekening gehouden heeft met de bebouwde staat van de door haar getaxeerde percelen? Zo ja, welke aftrek heeft Wiberg toegepast en is dit de juiste aftrek voor de bebouwde staat van de door haar getaxeerde percelen? Indien dat niet het geval is, welke aftrek dient te worden toegepast voor de bebouwde staat van de door haar getaxeerde percelen?
Leidt de residuele methode die ten grondslag ligt aan de Prijstoets op zichzelf tot een kavelprijs in bebouwde staat? Zo ja, betekent dit dat er in de gegeven situatie bij de door het RVB getaxeerde percelen géén (nadere) aftrek/depreciatie voor de bebouwde staat hoeft plaats te vinden? Zo nee, welke (nadere) aftrek/depreciatie voor de bebouwde staat moet volgens u worden toegepast om bij die percelen te komen tot een redelijke, marktconforme prijs?
Is de markt voor de (ver)koop van (bloot) eigendom van grond op Texel en Terschelling vergelijkbaar? Is een generieke verhoging van de door Wiberg getaxeerde grondwaardes met 14,3 procent zoals heeft plaatsgevonden naar uw mening voldoende gerechtvaardigd? Zo nee, is een verhoging op zichzelf gerechtvaardigd, zo ja welke en waarom?
Zijn er nog andere taxatiekundige aspecten die de rechtbank bij haar beoordeling of het Prijsaanbod en de Prijstoets marktconform zijn in aanmerking dient te nemen en zo ja welke?
Heruitgifte van de erfpacht
Voor zover geen sprake is van (gedeeltelijke) beëindiging (…) deelt Staatsbosbeheer uiterlijk één jaar voor het einde van de looptijd de erfpachter mee onder welke voorwaarden de erfpacht kan worden voortgezet na het einde van de looptijd daarvan. De eventueel voorgestelde wijzigingen in de erfpachtvoorwaarden kunnen aanpassingen van deze algemene voorwaarden betreffen en aanpassingen van bijzondere erfpachtvoorwaarden welke voortvloeien uit een bestuurlijk gedragen plan, zoals bijvoorbeeld een bestemmingsplan of een beheerplan van Staatsbosbeheer.”
in bebouwde staatten grondslag moet liggen. Tussen partijen is in geschil of dit het geval is. Zoals hiervoor in 5.38 is overwogen, is de rechtbank voornemens een deskundige te benoemen om deze vraag te beantwoorden. De beantwoording van deze vraag en de verdere beoordeling door de rechtbank, is evengoed van belang voor de beoordeling van het geschilpunt over de hoogte van aanvangscanon, zodat de beoordeling van dit geschilpunt wordt aangehouden totdat het deskundigenbericht beschikbaar is.
5 januari 2009. SBB heeft echter verzuimd een dergelijk aanbod te doen, hetgeen in strijd is met het door hem gewekte vertrouwen. De rechtbank is met SBB c.s. van oordeel dat deze brief geen toezegging bevat dat SBB het advies van de Commissie De Jong zou volgen. In het bijzonder wijst de rechtbank op de passage: ‘
Of het advies van de Commissie De Jong zal leiden tot een aanpassing van deze uitgangspunten is op dit moment nog niet te zeggen.’ De Minister van LNV noch SBB heeft de aanbevelingen van de Commissie De Jong uiteindelijk overgenomen. Nu de brief niet de door SET c.s. gestelde toezeggingen bevat, en SBB derhalve geen gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt bij [eisende partij 4 c.s.] , wordt het beroep op deze stelling reeds op deze grond verworpen, en kan verder in het midden blijven of andere erfpachters dan [eisende partij 4 c.s.] een beroep kunnen doen op de inhoud van deze brief.
Afkoop van de canon voor een periode van 99 jaar
Voortzetting van het erfpachtrecht
Artikel 3. CANON EN INDEXERING
onder alsdan vast te stellen voorwaarden en dan te bepalen canon’. Nu deze passage is opgenomen in een notariële akte waarin een beperkt recht gevestigd is, dient de inhoud uitgelegd te worden aan de hand van een objectieve maatstaf (vgl. HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM893). De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bepaling geen onderhandelingsplicht kan worden afgeleid, zoals door SET c.s. betoogd. Het is SBB die bij voortzetting van het erfpachtrecht eenzijdig nieuwe voorwaarden kan bepalen. Daarbij is SBB gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, hetgeen maakt dat geen sprake is van een situatie dat het recht op voortzetting zinledig is en de erfpachters aan SBB zijn overgeleverd, zoals door SET c.s. is aangevoerd.
Toetsing oneerlijk beding
Résumé en verder verloop procedure
6.De beslissing
woensdag 16 oktober 2019voor een akte aan de zijde van SET c.s. waarin zij zich dienen uit te laten conform de instructie in 5.96 waarna SBB c.s. een termijn van vier weken krijgen om bij antwoordakte te reageren; en