ECLI:NL:RBDHA:2019:9350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
NL19.11730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese jongere en de beoordeling van geloofwaardigheid van verklaringen over militaire dienstplicht en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese jongere tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De eiser, die in Eritrea dienstplichtig is, had zijn land illegaal verlaten en stelde dat hij niet in staat was om terug te keren zonder risico op vervolging. De rechtbank erkende dat de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit en herkomst geloofwaardig waren, maar dat er twijfels bestonden over zijn identiteit en de oproepingen voor militaire dienst. De rechtbank concludeerde dat de ongeloofwaardigheden in de verklaringen van eiser niet direct de geloofwaardigheid van zijn illegale uitreis in twijfel trokken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser vergoedde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers, vooral in het licht van de situatie in Eritrea, waar de meeste jongeren na hun opleiding dienstplichtig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

ProcesverloopBij besluit van 14 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.11731, plaatsgevonden op 12 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. In Eritrea moest eiser in militaire dienst. Na het overlijden van zijn vader was eiser alleen met zijn moeder en zorgde voor haar. Hij wilde niet in dienst. Hij is toen korte tijd ondergedoken, maar toen dit niet langer houdbaar was, heeft hij Eritrea in mei 2017 illegaal verlaten.
2. Verweerder acht de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De identiteit van eiser acht verweerder echter ongeloofwaardig. Dit omdat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven geboortedatum en hij verder geen documenten over zijn identiteit heeft overgelegd. Verder acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser in zijn land van herkomst is opgeroepen voor de militaire dienstplicht en ook de gestelde illegale uitreis van eiser wordt niet geloofwaardig geacht.
Identiteit
3. Eiser betoogt dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Eiser woonde in Eritrea in een klein dorp en hij reisde nooit naar de grote stad waardoor voor hem geen noodzaak bestond om documenten te hebben. Bovendien is eiser minderjarig waardoor niet van hem kan worden verlangd dat hij een identiteitskaart of residence card overlegt. Door verweerder is verder ten onrechte uitgegaan van de geboortedatum zoals geregistreerd in Italië.
3.1.
Over de geboortedatum overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van een treffer in het Eurodac-systeem heeft verweerder navraag gedaan bij de Italiaanse autoriteiten, waarbij hij heeft vernomen dat eiser in Italië is geregistreerd met twee geboortedata, namelijk [datum] 1999 en [datum] 1999. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2017 [1] , volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Hierin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde doopakte niet voldoende is omdat dit geen officieel identiteitsdocument betreft omdat dit document geen pasfoto bevat. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiser dat hij bij aankomst in Italië heel erg ziek was en zich niet meer kan herinneren hoe de registratie in zijn werk is gegaan, is op zichzelf geen aanleiding om aan te nemen dat de registratie in Italië niet juist is. Ook de verwijzing naar algemene bronnen over hoe de registratie in Italië in zijn werk gaat, biedt geen aanleiding om niet meer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte de door eiser gestelde geboortedatum van [datum] 2002 ongeloofwaardig geacht.
In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
3.2.
Voorts heeft verweerder aan de ongeloofwaardigheid van de identiteit van eiser ten grondslag gelegd dat eiser geen documenten heeft overgelegd. Uit het algemeen ambtsbericht Eritrea van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2018 (ambtsbericht) blijkt immers dat alle burgers in beginsel over één of meerdere identiteitsdocumenten, zoals een geboorteakte, residence card of nationale identiteitskaart beschikken en dat dit ook geldt voor personen woonachtig buiten de steden. Verweerder werpt eiser daarom tegen dat hij geen identiteitskaart en residence card heeft overgelegd. Eiser heeft echter verklaard dat hij in mei 2017 uit Eritrea is vertrokken. Uitgaande van de in Italië geregistreerde geboortedata van [datum] en [datum] 1999 was eiser ten tijde van zijn vertrek net achttien jaar. Omdat uit het ambtsbericht blijkt dat in de praktijk iemand vanaf de leeftijd van achttien jaar een nationale identiteitskaart dan wel een residence card kan aanvragen, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser zijn identiteit met een nationale identiteitskaart dan wel residence card moet onderbouwen.
In zoverre slaagt daarom de beroepsgrond van eiser.
Militaire dienstplicht
4. Eiser betoogt dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen tegenstrijdig te hebben verklaard over het al dan niet hebben gehad van oproepingen voor de militaire dienst. Alvorens hem dit tegen te werpen, had verweerder eiser hiermee bovendien moeten confronteren. Aan eiser is verder tegengeworpen dat hij de ontvangen oproepingen heeft weggegooid. Eiser leidt hieruit af dat verweerder het bestaan van de oproepingen kennelijk wel erkent. Ook met het standpunt dat hij vaag over de oproepingen zou hebben verklaard, is eiser het oneens.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard (nog) geen oproeping voor de militaire dienst te hebben ontvangen. Vervolgens heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard wel een oproeping te hebben ontvangen. In het voornemen is eiser met deze tegenstrijdigheid geconfronteerd. In de zienswijze heeft hij hierop gereageerd door te stellen dat het door hem gegeven antwoord tijdens het aanmeldgehoor evident onjuist was en hij dit had kunnen aangeven indien hij hiermee tijdens het nader gehoor was geconfronteerd. Het is, zo staat ook in Werkinstructie 2014/10, aan eiser om ofwel in het nader gehoor ofwel in de zienswijze, een deugdelijke verklaring te geven waarom hij terugkomt op eerdere verklaringen. De enkele stelling van eiser dat zijn antwoord tijdens het aanmeldgehoor evident onjuist was, is geen deugdelijke verklaring waarom eiser terugkomt van de eerdere verklaring. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Omdat door eiser ook geen oproepingen zijn overgelegd, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij oproepingen voor de militaire dienst heeft gekregen.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Illegale uitreis
5. Eiser heeft betoogd dat hij wel degelijk illegaal Eritrea uit is gereisd en dat hij alleen al daarom een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer.
5.1.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 maart 2019 [2] heeft overwogen, volgt uit het arrest M.O. tegen Zwitserland dat het aan een vreemdeling is om zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea aannemelijk te maken en dat, juist omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te bewijzen, doorslaggevend gewicht toekomt aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van een vreemdeling. Voor de beoordeling of aannemelijk is dat een vreemdeling Eritrea illegaal heeft verlaten, is niet alleen van belang of een vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard over die uitreis, maar is ook relevant of de overige verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig zijn.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn geboortedatum en over het feit dat hij oproepingen voor militaire dienst zou hebben ontvangen. Deze ongeloofwaardigheden hebben naar het oordeel van de rechtbank niet direct tot gevolg dat de gestelde illegale uitreis van eiser ook ongeloofwaardig is. Eiser heeft immers wel geloofwaardig verklaard over zijn nationaliteit en herkomst en zoals overwogen onder 3.2. heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit met een nationale identiteitskaart dan wel residence card aannemelijk had moeten maken.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Eritrese jongeren na het afronden van hun opleiding of het vroegtijdig verlaten van de middelbare school dienstplichtig zijn. Hoewel eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is opgeroepen voor de dienstplicht, betekent dit nog niet dat hij bij terugkeer naar Eritrea niet dienstplichtig zou zijn. Uit het ambtsbericht volgt dat het voor iemand uit Eritrea, die de dienstplicht nog niet heeft vervuld en daar niet van is vrijgesteld, vrijwel onmogelijk is het land legaal uit te reizen. Ook volgt uit het ambtsbericht dat de meeste Eritreeërs hun land illegaal verlaten. Dat het voor eiser in theorie mogelijk zou zijn Eritrea legaal uit te reizen, zoals verweerder op de zitting heeft betoogd, maakt dus nog niet dat hier ook van uit moet worden gegaan.
5.4.
Eiser heeft terecht betoogd dat zijn verklaringen over de illegale uitreis in lijn zijn met informatie uit verschillende bronnen. Voorop staat namelijk het algemene uitgangspunt uit het ambtsbericht dat de meeste Eritreeërs hun land illegaal verlaten. Verder blijkt uit algemene bronnen dat in veel gevallen naaste familieleden niet worden ingelicht over een gepland vertrek en dat niet iedere Eritreeër gebruik maakt van een mensensmokkelaar. Dit laatste blijkt ook uit het algemeen ambtsbericht Eritrea van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 februari 2017. Hierin staat namelijk dat het mogelijk is om zelf, dus zonder hulp van een mensensmokkelaar, de grens over te steken (pagina 49). Dat eiser zijn voornemen om te vertrekken niet met familieleden heeft besproken en geen gebruik heeft gemaakt van een reisagent maakt zijn illegale uitreis dus nog niet ongeloofwaardig.
Verder betoogt eiser terecht dat sprake is van een onjuiste lezing van zijn verklaring door te stellen dat hij heeft verklaard dat het vanaf zijn woonplaats twee dagen lopen is naar Ethiopië en dat daarom zijn verklaring dat hij woonachtig was in het grensgebied weinig overtuigend is. Eiser heeft namelijk tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat zijn reis hem twee dagen heeft gekost omdat hij onderweg militairen tegen kwam. Dat hij onderweg militairen tegen kwam, daarom terug ging en pas de volgende avond via een andere route zijn reis weer heeft voortgezet, is door eiser ook verklaard tijdens het nader gehoor (p. 11, nader gehoor). Hieruit blijkt dus wel degelijk van bepaalde voorzorgsmaatregelen gedurende de reis.
Op de zitting is door verweerder een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2019. [3] Hierin is onder andere overwogen dat het onaannemelijk is dat geen controleposten zijn gepasseerd en dat niet gevolgd kan worden dat iemand pas nadien merkt dat hij de grens over is gegaan. Eiser heeft tijdens het nader gehoor echter verklaard dat hij op een bepaald moment lichten in de verte zag en geblaf van honden hoorde en dat hij toen dacht dat daar Ethiopië lag. De volgende ochtend werd hij op Ethiopisch grondgebied door de militie aangehouden (p. 11, nader gehoor). Het beroep van verweerder op deze uitspraak slaagt dus niet.
Omdat het relaas met betrekking tot de illegale uitreis overeenkomsten heeft met wat uit openbare bronnen bekend is en verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn illegale grensoverschrijding niet geloofwaardig zijn, slaagt het betoog van eiser.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond naar aanleiding van wat de rechtbank hierboven heeft overwogen. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu een geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiser niet aan de rechter, maar aan verweerder is. Door de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank eveneens geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot het doen van een tussenuitspraak. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspaak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in aanwezigheid van mr. W.M.P. Hermsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.