Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaak tussen
[eiseres 1] en [eiseres 2], te [plaats], eiseressen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
[derde-partij], gevestigd te [plaats], vergunninghoudster
Procesverloop
Overwegingen
28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3451, waarin de Afdeling zich heeft aangesloten bij de opvatting van de staatsraad advocaat-generaal, nodig dat een bedrijf (a) daadwerkelijk is benadeeld doordat aan dat bedrijf, in een situatie die (b) wat betreft de geldende wettelijke voorschriften en de feiten voldoende vergelijkbaar is, (c) verplichtingen zijn opgelegd waaraan zijn concurrent als gevolg van de (gestelde) schending van de betrokken norm niet hoeft te voldoen. Eiseressen hebben niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat aan eiseressen in het kader van de geldende parkeernormen verplichtingen zijn opgelegd waaraan vergunninghoudster niet hoeft te voldoen. Het beroep van eiseressen op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet. Ook in zoverre kan de “correctie-Widdershoven” eiseressen niet baten.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet het op verzoek van de tegenpartij opgestelde advies eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8598). Enkel verschil van inzicht is onvoldoende om als weerlegging van het deskundigenadvies te dienen. Uit de contra-expertise dient gemotiveerd te blijken waarom het door verweerder aan zijn besluit ten grondslag gelegde deskundigenadvies niet bruikbaar zou zijn.