ECLI:NL:RBDHA:2019:7845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/1741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek om medische redenen voor Armeense vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Armeense vreemdeling die verzocht om uitstel van vertrek om medische redenen. De vreemdeling, die in Nederland asiel had aangevraagd, had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar zijn aanvraag om verlenging werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de vreemdeling in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie was die een uitstel van vertrek rechtvaardigde. De rechtbank baseerde haar oordeel op adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA), die concludeerden dat de vreemdeling met de juiste voorwaarden kon reizen en dat terugkeer naar Armenië niet op korte termijn zou leiden tot een medische noodsituatie. De rechtbank volgde de vreemdeling niet in zijn stelling dat de adviezen van het BMA niet zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de noodzakelijke zorg in Armenië niet toegankelijk zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zijn vergewisplicht had nageleefd en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1741

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser
(gemachtigde: mr. dr. H.M.A.E. van Ooijen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: E. de Bonth).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem uitstel van vertrek om medische redenen te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019 te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig de echtgenote van eiser. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Armeense nationaliteit te bezitten.
2. In november 2009 is eiser Nederland ingereisd samen met zijn echtgenote en zijn zoon en heeft hij asiel aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen. Vervolgens heeft eiser diverse aanvragen ingediend voor verlening van uitstel van vertrek om medische redenen. Ook die aanvragen zijn steeds afgewezen. Bij besluit van 17 augustus 2017 is aan eiser uitstel van vertrek verleend voor de duur van een opname in de psychiatrische kliniek St. Centrum ’45, locatie Oegstgeest.
3. Het gaat in deze zaak om eisers aanvraag om dit uitstel van vertrek te verlengen. Bij besluit van 16 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat uit de adviezen van het BMA [1] van 22 december 2017 en 10 januari 2018 is gebleken dat eiser met de juiste voorwaarden in staat is om te reizen en omdat terugkeer van eiser naar Armenië niet op korte termijn leidt tot een medische noodsituatie.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 64 van de Vw [2] , voor zover van belang, blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
6. Volgens A3/7.1 van de Vc [3] , voor zover van belang, kan verweerder uitstel van vertrek verlenen in twee gevallen. Ten eerste als het BMA aangeeft dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidssituatie niet kan reizen. Ten tweede als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [4] . Dit is het geval als het BMA aangeeft dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of aantoonbaar niet toegankelijk is.
7. De Afdeling [5] heeft in haar jurisprudentie [6] naar aanleiding van het arrest Paposhvili [7] geoordeeld dat een schending van artikel 3 van het EVRM zoals hiervoor bedoeld zich kan voordoen indien er gewichtige redenen zijn om aan te nemen dat bij uitzetting een reëel risico bestaat op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in de gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting, door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. De Afdeling acht de wijze van beoordeling van het BMA in overeenstemming met het arrest Paposhvili. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt [8] .
8. Daarnaast blijkt uit vaste jurisprudentie [9] van de Afdeling dat verweerder adviezen van het BMA als deskundigenadviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen. Als de vreemdeling geen contra-expertise overlegt, strekt de door de bestuursrechter te verrichten toetsing niet verder dan de beoordeling naar aanleiding van de beroepsgronden of verweerder zich gelet op artikel 3:2 van de Awb [10] ervan heeft vergewist dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
BMA-adviezen
9. Eiser voert aan dat de BMA-adviezen van 22 december 2017 en 10 januari 2018 niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet naar inhoud concludent zijn.
10. In dit licht wijst eiser er ten eerste op dat zijn behandelaars hebben aangegeven [11] dat het staken van de psychiatrische behandeling kan leiden tot gezondheidsschade en dat eiser zich in Armenië onvoldoende veilig zal voelen om psychiatrische behandeling te laten slagen. Volgens eiser heeft het BMA zich hierover niet voldoende gemotiveerd uitgelaten, zodat onvoldoende duidelijk is of de behandelmogelijkheden in Armenië adequaat zijn om een medische noodsituatie te voorkomen.
11. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Daartoe is allereerst van belang dat het BMA ten aanzien van eisers psychische klachten geen medische noodsituatie voorzienbaar acht. Aldus komt de vraag of de behandelmogelijkheden in Armenië adequaat zijn niet aan de orde. Afgezien daarvan heeft verweerder er terecht op gewezen dat de informatie van eisers behandelaars de conclusie van het BMA niet weerspreekt. Daarnaast is, anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling [12] , niet gebleken dat de algemene veiligheidssituatie in Armenië in de weg staat aan het kunnen volgen van een psychiatrische behandeling.
12. Ten tweede wijst eiser erop dat het BMA onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er nu wordt afgeweken van eerdere adviezen waarin nog wel een medische noodsituatie vanwege zijn psychische klachten werd voorzien. Ook in deze stelling kan eiser niet worden gevolgd. Hoewel in het BMA-advies van 4 juli 2013 de medische noodsituatie nog wel werd voorzien, is de conclusie in de BMA-adviezen van 6 oktober 2015 en 15 december 2015 ten aanzien van eisers psychische klachten al dat geen medische noodsituatie wordt voorzien, wat gelet op de diverse inmiddels ondergane behandelingen van eiser ook voorstelbaar is. Er is dan ook, anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank [13] , geen sprake van een niet-inzichtelijk verschil in BMA-adviezen. Evenmin is sprake van een onduidelijkheid in het advies dat verweerder ertoe had moeten brengen een nadere toelichting aan het BMA [14] te vragen.
Toegankelijkheid
13. Eiser voert verder aan dat de voor hem noodzakelijke zorg niet toegankelijk is in Armenië.
14. Volgens eiser stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat hij deze stelling niet aannemelijk kan maken omdat hij geen originele identificerende documenten heeft overgelegd. Daarbij wijst hij erop dat verweerder er steeds van uit is gegaan dat hij de Armeense nationaliteit heeft en dat verweerder het BMA ook steeds heeft gevraagd om aan de situatie in Armenië te toetsen. De rechtbank volgt eiser hierin. Het gestelde in het verweerschrift dat het onderzoek naar de feitelijke toegankelijkheid niet ziet op de vaststelling van de nationaliteit, dat officiële documenten de verklaringen bewijsbaar maken en dat officiële documenten noodzakelijk zouden zijn om afspraken met behandelaars te maken overtuigt niet. De rechtbank ziet zich hierbij gesteund in de toelichting bij WBV 2017/8 [15] . Nu verweerder in het onderhavige geval wel aan het BMA om advies heeft gevraagd, zijn volgens het beleid van verweerder [16] de identiteit en nationaliteit kennelijk voldoende aannemelijk geacht en is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat de noodzakelijke zorg voor hem niet toegankelijk is. Daartoe zijn dan geen identificerende documenten meer vereist.
15. Dit laat echter onverlet dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke medische zorg in Armenië niet toegankelijk is. Daartoe is het volgende van belang.
16. Eiser heeft gewezen op het rapport van HCA [17] , maar dit ziet op psychiatrische behandelingen terwijl reeds is vastgesteld dat ten aanzien van eisers psychische klachten geen medische noodsituatie voorzienbaar is. Daarnaast heeft eiser gewezen op het rapport van USDOS [18] , maar waar eiser ter onderbouwing van zijn stelling op wijst ziet niet op eisers situatie maar gaat over de toegang tot zorg voor personen met een handicap.
17. Ten aanzien van de noodzakelijke mantelzorg stelt eiser dat het BMA in het aanvullend advies van 10 januari 2018 onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze zorg beschikbaar is door niets anders te doen dan informatie van internet kopiëren. De rechtbank volgt dit niet, omdat uit dit advies blijkt dat het BMA ook gebruik heeft gemaakt van inlichtingen van een vertrouwensarts. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom dit onvoldoende zou zijn. De verwijzing naar een uitspraak [19] van de rechtbank is daartoe onvoldoende, omdat daaruit volgt dat de uitkomst in die zaak sterk samenhing met het individuele psychiatrische toestandsbeeld van de betreffende vreemdeling. Ook de verwijzing naar een tijdschriftartikel [20] waarin men zich afvraagt of het niet beter zou zijn om altijd een op de vreemdeling toegespitste vraagstelling aan vertrouwensartsen te zenden brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
18. Ten aanzien van de noodzakelijke medicatie voert eiser aan dat het BMA er ten onrechte van uit is gegaan dat er adequate alternatieven aanwezig zijn voor de medicijnen chloortalidon en hydrocortison. De rechtbank stelt vast dat ook deze informatie blijkens het advies afkomstig is van een vertrouwensarts. Eiser heeft niet onderbouwd waarom verweerder aan de juistheid van deze informatie zou hebben moeten twijfelen. Verder heeft eiser in beroep nog een aantal actuele medische stukken overgelegd waaruit zijn medicijngebruik en actieve behandeling voor slaapapneu blijkt. Met het medicijngebruik en de slaapapneu van eiser is echter bij de opstelling van de BMA-adviezen al rekening gehouden.
Conclusie
19. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. De aanvraag is terecht afgewezen.
20. Gelet op het voorgaande kon verweerder uit het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met het primaire besluit, meteen afleiden dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder mocht dan ook op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien van horen.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2628
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 13 december 2016 (Paposhvili tegen België), ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2984
10.Algemene wet bestuursrecht
11.Bericht van St. Centrum ’45 van 15 november 2017; bericht van huisarts E.P.M. Adriaansens van 21 maart 2019
12.Uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4886
13.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 mei 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:9176
14.Hierbij heeft eiser gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3852
15.Stcrt. 2017, 50078. Dit betreft het besluit van verweerder tot wijziging van het beleid in A3/7.1.5 van de Vc omtrent het beoordelen van de feitelijke toegankelijkheid naar aanleiding van het arrest Paposhvili.
16.Pagina 20
17.Helsinki Citizens Assembly – Vanadzor, ‘Human Rights Situation in Neuropsychiatric Medical Institutions in 2013’, 29 september 2014
18.United States Department of State, ‘Country Reports on Human Rights Practices for 2018 (Armenia)’, 13 maart 2019
19.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:13834
20.J.E.J. ten Berg en M.J.M. Peeters, ‘Kroniek Medisch’, A&MR 2019/5, p. 225