Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Veilige behandelomgeving
“(…) De psychische klachten komen voort uit een depressieve stoornis en een posttraumatisch stresssyndroom (ptss). De behandelaar beschrijft beide als chronisch en ernstig. De behandelaar vermeldt dat belanghebbende zeer slecht slaapt, ernstige depressieve klachten en ernstige angstklachten heeft, uitgeput is en sterke suïcidale gedachten heeft. In december 2012 voelde betrokkene dat hij hieraan geen weerstand kon bieden en heeft hij contact gezocht met de behandelaar. Dit leidde tot een opname van twee weken. (…) Voor de psychische klachten krijgt betrokkene behandeling vanuit Stichting Centrum ’45. Hoofdbehandelaar is psychiater mevrouw H. van der Heijden. Betrokkene neemt deel aan een wekelijkse dagbehandeling voor vluchtelingen en asielzoekers. Behandeling bestaat uit groepspsychotherapie, sociotherapie en creatieve therapie. De behandeling is gericht op stabilisatie en klachtenreductie. In een later stadium kan een traumagerichte behandeling volgen. Verder krijgt betrokkene medicatie. (…) Behandeling voor de psychische klachten is in ieder geval langdurig, mogelijk blijvend. (…) Uitblijven van behandeling voor de psychische klachten zal naar verwachting leiden tot een toename van depressieve gevoelens, gevoelens van wanhoop en uitzichtloosheid en toename van suïcidaliteit. Het valt niet uit te sluiten dat betrokkene zijn gedachten en plannen omzet in concreet levensbeëindigend handelen. (…) Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat de behandeling aanwezig is. In de brief van 14 maart 2013 stellen de behandelaars dat betrokkene een veilige behandelomgeving nodig heeft en dat een dergelijke omgeving ontbreekt in het land van herkomst of een buurland daarvan. Ze schrijven dit toe aan de voorgeschiedenis en de daaruit voortkomende klachten. Verder schrijven de behandelaars dat er sprake is van een vertrouwensband tussen betrokkene en de behandelaar en dat het behandelcontact niet zomaar inwisselbaar is. Ik wil hierop als volgt reageren: Of een geïndiceerde behandeling bij een psychiatrische patiënt effectief zal zijn hangt niet alleen af van de beschikbaarheid van psychiaters en psychiatrische medicatie. De effectiviteit van een behandeling is afhankelijk van diverse factoren, zoals de aanwezigheid van een steunsysteem bestaande uit familieleden, vrienden en kennissen, voldoende financiële middelen om de behandeling te bekostigen, passende huisvesting, een zinvolle dagbesteding en natuurlijk ook de medewerking van de patiënt zelf. Het totaal van deze omstandigheden is bepalend voor het welslagen van een psychiatrische (traumaverwerkende) behandeling. Een (BMA-)arts kan de medisch-technische beschikbaarheid van de geïndiceerde behandeling van de individuele klachten van betrokkene in het land van herkomst uitzoeken. De (BMA-)arts kan echter omtrent diverse overige factoren geen deugdelijk onderbouwde uitspraak doen, omdat hij zich dient te houden aan de grenzen van zijn deskundigheidsgebied en zijn advies moet steunen op medisch objectiveerbare feiten en omstandigheden. Dit geldt ook voor eventuele bestaande gevoelens van (on)veiligheid. Een gevoel van (on)veiligheid met betrekking tot de behandelomgeving dient gezien te worden als onderdeel van het totale complex aan omstandigheden die een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de mentale toestand van de patiënt. Gevoelens van (on)veiligheid zijn echter subjectief en medisch gezien niet objectiveerbaar. Het is daarom voor een (BMA-)arts niet mogelijk om een medisch gefundeerde uitspraak te doen ten aanzien van de vraag of betrokkene de behandelomgeving in Armenië als veilig zal ervaren (waar al dan niet eventuele trauma’s hebben plaatsgevonden). Evenmin is door de (BMA-)arts te beoordelen welke invloed dat heeft op het welslagen van de behandeling (effectiviteit van de behandeling), omdat hierbij ook vele andere factoren van betekenis zijn. In het algemeen kan niet als juist worden aanvaard de stelling dat de behandeling van psychische klachten in het land waar de oorzaak van die klachten ligt of wordt vermoed te liggen niet of niet succesvol kan plaatsvinden (zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 8 mei 2012, kenmerk C2011,.221, LJN: YG1750(…). Mede in het licht van het bovenstaande geven de uitlatingen van behandelaars ten aanzien van het ontbreken van een als veilig ervaren behandelomgeving mij geen aanleiding om op voorhand te twijfelen aan de effectiviteit van de in Armenië aanwezige behandeling.
in het land van herkomst of in een buurland het voor behandeling noodzakelijke gevoel van veiligheid niet aanwezig zal zijn en behandeling aldaar als medisch onaanvaardbaar moet worden aangemerkt (…)”, niet kon volstaan met de enkele stelling dat deze geen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het BMA. In dit verband wijst de rechtbank er op dat het BMA aangeeft zich niet te kunnen uitlaten over de vraag of de behandelomgeving in Armenië door eiser als veilig wordt ervaren en welke invloed dat heeft op het welslagen van de behandeling. Het BMA stelt niettemin dat de uitlatingen van de behandelaars van eiser geen aanleiding vormen om op voorhand te twijfelen aan de effectiviteit van de in Armenië aanwezige behandeling. De rechtbank begrijpt dat het BMA deze conclusie uitsluitend baseert op het algemene uitgangspunt dat niet als juist kan worden aanvaard de stelling dat behandeling van psychische klachten in het land waar de oorzaak van die klachten ligt niet kan plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat met deze motivering, waarbij op grond van een algemeen uitgangspunt een conclusie wordt getrokken over de effectiviteit van de behandeling van eiser in Armenië, op geen enkele wijze inhoudelijk is ingegaan op de zorgen van de behandelaars en deze zorgen dus als onweersproken blijven staan. Dat het BMA stelt geen deugdelijk onderbouwde uitspraken te kunnen doen over een veilige behandelomgeving, omdat bepaalde factoren niet zijn te objectiveren dan wel gelegen zijn buiten het deskundigheidsterrein van het BMA, doet aan het voorgaande niet af. Deze beroepsgrond van eiser slaagt.
“(…) De vertrouwensband met de heer [eiser] is met heel veel moeite opgebouwd. Er zijn maanden overheen gegaan, waarin geduldig, volhardend en met veel toewijding geïnvesteerd is in de contactopbouw. Patiënt vertrouwde aanvankelijk helemaal niemand, was zeer gesloten en achterdochtig. Rond de suïcidaliteit wordt de persoonlijke vertrouwensband die nu is opgebouwd met patiënt heel actief ingezet als middel om te trachten suïcide te voorkomen. Patiënt heeft een voorwerp uit de kamer van zijn hoofdbehandelaar mevrouw Bos gekregen, dat hij in zijn hand vast houdt als hij zich wanhopig voelt. Hij draagt dit voorwerp altijd bij zich en houdt dit iedere dag een tijd lang vast. Patiënt heeft tevens een kaart gekregen met helpende gedachten erop, zoals dat de behandelaar hem en zijn leven de moeite waard vindt, als tegenwicht tegen de sterke gedachte dat jij beter dood kan zijn. Wij betwijfelen ten zeerste of patiënt in Armenië een zodanige vertrouwensband kan opbouwen dat hij zich niet suïcideert. Tevens zijn wij zeer bang voor de consequenties voor het verbreken van de band met zijn huidige behandelaren. Wij vrezen in dat laatste geval voor zijn leven (…)”.
“(…) In de brief van 27 juni 2011 vermeldt de behandelaar dat zij na veel proberen op mirtazapine is uitgekomen. Ik plaats daarbij toch enige vraagtekens. De weg van ‘trial en error’ blijkt in ieder geval niet uit de in het dossier aanwezige brieven. Wel lees ik in de brief van Stichting Centrum ’45 dat betrokkene dan fluoxetine gebruikt en daarop wel enige verbetering ervaart. Over bijwerkingen van dit SSRI wordt niets vermeld. Wat in de brief van 27 juni 2013 staat, namelijk dat betrokkene een gewone SSRI niet verdroeg, gaat daarom in bedoelde zin niet op. Ik voeg bron AM-2608-2012 (18 oktober 2012) nog bij om te laten zien dat er naast Sertraline en Paroxetine (nogmaals: bewijs dat deze middelen niet werken of niet worden verdragen leid ik niet af uit de brief van 27 juni jl.) nog een ruime hoeveelheid antidepressiva zijn. Daaruit moet een keuze te maken zijn; de behandelaar heeft niet helder gemaakt dat mirtazapine het enig middel is. Wetenschappelijk bewijs dat mirtazapine werkt tegen nachtmerries is er niet. Nachtmerries worden echter in de bijsluiter van het middel wel genoemd als mogelijke bijwerking van Mirtazapine. Nachtmerries zijn doorgaans een lastig te behandelen klacht van PTSS. Veel behandelaars van PTSS schrijven topiramaat daarvoor voor. Dit middel is beschikbaar, zie de hiervoor genoemde bron”.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om aan eiser met terugwerkende kracht en wel met ingang van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 uitstel van vertrek te verlenen;
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht in verband met het beroep;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1652,- te betalen aan eiser in verband met het beroep.
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht in verband met het verzoek;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 472,- te betalen aan eiser in verband met het verzoek.