Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Overwegingen
note verbale. In deze stukken is een verzoek aan de Nederlandse regering neergelegd om eiser te arresteren, bewijs tegen hem te verzamelen en dit te overhandigen “
at the time of his extradiction”. Deze stukken, waarmee hij naar eigen zeggen pas in het voorjaar van 2016 bekend is geworden, moeten volgens eiser worden opgevat als een uitleveringsverzoek. Op 13 februari 2015 hebben de Rwandese autoriteiten Interpol Den Haag door middel van een
wanted person diffusionverzocht te bevestigen of eiser,
“the individual sought”,wordt vervolgd voor genocide of al een straf in Nederland uitzit. Dezelfde vraag is op 16 februari 2015 door het hoofdkantoor van Interpol in Lyon aan Interpol Nederland gesteld. Op 26 februari 2015 is dit verzoek door Interpol Lyon herhaald. Op 12 maart 2015 heeft Interpol Den Haag, na consultatie van de AIRS, aan de Rwandese autoriteiten kenbaar gemaakt dat Nederland niet van plan is eiser in Nederland te vervolgen. Op 17 maart 2015 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken de
note verbalevan 19 januari 2015 doorgestuurd naar de AIRS onder de beschrijving “Rechtshulpverzoek van Rwanda inzake [eiser] ”. AIRS heeft deze informatie destijds niet gedeeld met de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V).
laissez passer, kan hieraan niet afdoen. Het gaat immers om de vraag of op het moment van uitzetting sprake was van andere drijfveren. Door het feit dat de Rwandese autoriteiten expliciet aan de Nederlandse autoriteiten kenbaar hadden gemaakt dat zij eiser wilde berechten, was een andere feitelijke situatie ontstaan. Verweerder, althans de Nederlandse Staat, had immers op dat moment de wetenschap van een de facto uitleveringsverzoek. Verweerder kan zich dan volgens eiser niet meer verschuilen achter het feit dat een vreemdelingenrechter al een oordeel heeft geveld over de uitzettingsbevoegdheid.
rigorous scrutiny-vereiste, verplicht is om het risico op refoulement vol en ex nunc te toetsen. Verweerder heeft dit nagelaten. Volgens eiser kan verweerder zich in dit geval niet beroepen op de formele rechtskracht van de eerdere uitspraken van de vreemdelingenrechter. Het uitleveringsverzoek en de contacten met Interpol leidden immers tot een andere feitelijke situatie na uitzetting die moest leiden tot het oordeel dat eiser slachtoffer zou worden van een schending van artikel 3 van het EVRM en een flagrante schending van de artikelen 5 en 6 van het EVRM.
gacaca-rechtbank op grond waarvan eiser tot vijftien jaar cel zou zijn veroordeeld. Het was volgens eiser echter onduidelijk dat hij op basis van dit vonnis al opgepakt zou worden, omdat sprake zou zijn van een misverstand in verband met een naamsverwisseling. Eiser wordt momenteel ook niet vervolgd op grond van dit vonnis, maar op basis van het naar de Nederlandse autoriteiten verstuurde indictment. Daarbij komt dat ook de Afdeling in het kader van de bestuursrechtelijke procedure in rechtsoverweging 6 van haar uitspraak van 23 juni 2014 heeft geoordeeld dat aan gacaca-vonnissen geen waarde kan worden gehecht. Volgens eiser is dan ook onduidelijk welke waarde aan een gacaca-vonnis moet worden gehecht, terwijl bij een officieel van het Rwandese Openbaar Ministerie afkomstige aanklacht evident is dat artikel 3, 5 en 6 van het EVRM in het geding zijn.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.