ECLI:NL:RBDHA:2019:6489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.11294 en NL19.11296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië en het Salvini-decreet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2019, zijn eisers, een gezin bestaande uit een Gambiaanse en een Nigeriaanse nationaliteit, in beroep gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben hun asielaanvragen ingediend op 15 februari 2019, maar verweerder stelde dat Italië, waar zij eerder verzoeken om internationale bescherming hadden ingediend, verantwoordelijk was voor hun aanvragen.

Tijdens de zitting op 13 juni 2019, waarbij eiser 1 en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de kwestie van de opvangomstandigheden in Italië besproken. Eisers voerden aan dat door het Salvini-decreet er systematische tekortkomingen waren ontstaan in de opvangvoorzieningen, wat hen als kwetsbaar gezin in gevaar zou brengen. Ze stelden dat de Italiaanse opvang niet geschikt was voor hun situatie, vooral voor hun minderjarige kind. De rechtbank overwoog dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken had bevestigd dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen waren in de opvangomstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat Italië niet langer aan zijn verplichtingen voldeed. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat de algemene informatie over de opvanglocaties niet leidde tot een ander oordeel. De uitspraak benadrukte het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor eisers om zich te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten indien zij zich niet aan de verplichtingen hielden. De rechtbank besloot dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.11294 en NL19.11296

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser 1

[naam 2], eiseres
alsmede het minderjarige kind;
[naam 3], eiser 2
Hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.11295 en NL19.11297, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Njie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser 1 stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, eiseres de Nigeriaanse nationaliteit. Zij hebben op 15 februari 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers, omdat zij op 10 oktober 2016 respectievelijk 16 december 2016 daar verzoeken om internationale bescherming hebben ingediend. Op 7 maart 2019 respectievelijk 6 maart 2019 heeft verweerder Italië verzocht om eisers terug te nemen. Italië heeft met dit verzoek ingestemd op 19 maart 2019 respectievelijk 24 maart 2019 op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [1] .
3. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om hun asielaanvragen alsnog aan zich te trekken, omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers stellen dat er, door de invoering van het Salvini-decreet [2] , systematische tekortkomingen zijn ontstaan in kwantiteit en kwaliteit van de Italiaanse opvangvoorzieningen en dat de eenheid van het gezin in deze opvangvoorzieningen niet wordt gewaarborgd. Met name eisers, als kwetsbaar gezin, lopen hierdoor een reëel risico op behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] .
Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen eisers naar het rapport van AIDA [4] , waaruit blijkt dat Dublin-terugkeerders alleen nog opvang krijgen in de eerstelijnsopvang- en noodcentra (CAS). Deze opvang is niet geschikt voor pasgeborenen, en er worden geen diensten voor kwetsbare gezinnen verleend. Dit geldt temeer nu deze CAS-opvang in de toekomst nog verder versoberd zal worden. Eisers verwijzen ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [5] , waarbij de rechtbank heeft getoetst aan het Tarakhel-arrest [6] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Nu de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) recentelijk meerdere uitspraken heeft gedaan over Italië en het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van ook kwetsbare Dublin-terugkeerders, ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep van eisers aan te houden tot na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 7 mei 2019 [7] .
5. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen van eisers alsnog aan zich had moeten trekken. De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eisers nakomt. Het ligt daarom op de weg van eisers om aan te tonen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. De Afdeling heeft in de uitspraken van onder andere 19 december 2018 [8] , 27 februari 2019 [9] , 8 april 2019 [10] en 12 juni 2019 [11] bevestigd dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat eisers in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het Salvini-decreet vooralsnog niet ertoe heeft geleid dat er structurele tekortkomingen zijn ontstaan in de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eisers algemene informatie over de omstandigheden in de opvanglocatie, dezelfde is als de informatie die is meegewogen door de Afdeling in de bovengenoemde uitspraken, en daarom niet kan leiden tot een ander oordeel. Verweerder heeft terecht overwogen dat, anders dan eisers stellen, er geen sprake is van een situatie zoals in de zaak Tarakhel, omdat niet langer onduidelijk is of bij gezinnen met minderjarige kinderen de gezinseenheid wordt bewaard. In de ‘Circular Letter’ van 8 januari 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten immers gegarandeerd dat adequate opvang wordt geboden, en dat fundamentele rechten, waaronder de gezinseenheid en de bescherming van minderjarigen, wordt gerespecteerd. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag van de volledigheid en juistheid van die gegevens worden uitgegaan.
Voor zover eisers betogen dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn [12] , heeft verweerder terecht verwezen naar het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk [13] , van 2 december 2008. Indien Italië zich ten opzichte van eisers niet houdt aan zijn verplichtingen, dienen eisers zich hierover te beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten.
8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Italiaans wetsdecreet nr. 113/2018, van 5 oktober 2018
3.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Asylum Information Database landenrapport van 16 april 2019
6.Arrest van het Europees Hof van de Rechten voor de Mens van 4 november 2014, Tarakhel t. Zwitserland, 29217/12
11.Zaaknummer 201809552/1/V3
12.Richtlijn 2013/33/EU
13.ECLI:NL:XX:2008:BG9802, JV 2009/41