ECLI:NL:RBDHA:2019:6489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië en het Salvini-decreet
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2019, zijn eisers, een gezin bestaande uit een Gambiaanse en een Nigeriaanse nationaliteit, in beroep gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben hun asielaanvragen ingediend op 15 februari 2019, maar verweerder stelde dat Italië, waar zij eerder verzoeken om internationale bescherming hadden ingediend, verantwoordelijk was voor hun aanvragen.
Tijdens de zitting op 13 juni 2019, waarbij eiser 1 en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de kwestie van de opvangomstandigheden in Italië besproken. Eisers voerden aan dat door het Salvini-decreet er systematische tekortkomingen waren ontstaan in de opvangvoorzieningen, wat hen als kwetsbaar gezin in gevaar zou brengen. Ze stelden dat de Italiaanse opvang niet geschikt was voor hun situatie, vooral voor hun minderjarige kind. De rechtbank overwoog dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken had bevestigd dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen waren in de opvangomstandigheden.
De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat Italië niet langer aan zijn verplichtingen voldeed. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat de algemene informatie over de opvanglocaties niet leidde tot een ander oordeel. De uitspraak benadrukte het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor eisers om zich te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten indien zij zich niet aan de verplichtingen hielden. De rechtbank besloot dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.