ECLI:NL:RBDHA:2019:4500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
NL19.8325 en NL19.8327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en opvangomstandigheden in Italië

Op 7 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, een Nigeriaans gezin bestaande uit ouders en hun minderjarige kinderen, een voorlopige voorziening vroegen in het kader van hun asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielverzoek op basis van de Dublinverordening. Verzoekers stelden dat de opvangomstandigheden in Italië, vooral voor gezinnen met minderjarige kinderen, zodanig verslechterd waren dat zij een reëel risico liepen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet geschikt was voor het beantwoorden van de vraag of het Salvini-decreet van 24 september 2018 leidt tot tekortkomingen in de opvang in Italië. De zaak werd doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank in 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De voorzieningenrechter besloot dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden toegewezen, omdat het niet treffen van de voorziening zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen voor verzoekers. De bestreden besluiten werden geschorst en verzoekers mochten niet worden overgedragen aan Italië totdat op de beroepen was beslist.

Deze uitspraak benadrukt de zorg voor de opvangomstandigheden van asielzoekers in Italië en de verantwoordelijkheden van de betrokken lidstaten onder de Dublinverordening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers zwaarder laten wegen dan die van de staatssecretaris, gezien de mogelijke gevolgen van overdracht aan Italië.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.8325; NL19.8327

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , geboren op [geboortedag] 1986, verzoeker, en

[naam], geboren op [geboortedag] 1987, verzoekster,
alsmede hun minderjarige kinderen:
[naam] , geboren op [geboortedag] 2014 en
[naam] , geboren op [geboortedag] 2017,
allen van Nigeriaanse nationaliteit,
gezamenlijk te noemen: verzoekers.
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 5 april 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten op 9 april 2019 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende de beroepen een voorlopige voorziening te treffen. De beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummers NL19.8324 en NL19.8326.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
3. De voorzieningenrechter acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
4. Uit de bestreden besluiten volgt dat verzoekers de behandeling van de beroepen niet in Nederland mogen afwachten. Verzoekers hebben derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
5. In geschil is of verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft kunnen nemen omdat Italië in dit geval verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 3 januari 2019 verzocht om verzoekers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening en nu de autoriteiten van Italië niet binnen de in artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van twee weken op dit verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 18 januari 2019 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
6. Getoetst moet worden of de overdracht verboden moet worden omdat de beroepen een redelijke kans van slagen hebben.
7. Verweerder stelt dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit mag worden gegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. Verzoekers menen daarentegen dat concrete aanwijzingen bestaan dat Italië de internationale verplichtingen niet nakomt en ten aanzien van dat land niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. Teneinde te beoordelen of de gevolgen van het zogeheten Salvini‑decreet van 24 september 2018 leiden tot zodanige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen dat verweerder de bestreden besluiten niet heeft kunnen nemen, heeft de rechtbank aanleiding gezien verweerder bij digitaal bericht van 2 mei 2019 een viertal vragen voor te leggen. Verweerder heeft deze vragen bij brief van 3 mei 2019 beantwoord en de gemachtigde van verzoekers heeft daarop een reactie ingebracht bij brief van 6 mei 2019.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet voor beantwoording van voormelde rechtsvraag. De zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats.
10. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een afweging van de belangen van verzoekers en verweerder in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening.
11. Toewijzen van het verzoek acht de voorzieningenrechter niet zeer ingrijpend. Dit komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo, zonder dat daarbij vooruitgelopen wordt op de uitkomst van de bodemprocedure. Het niet treffen van de gevraagde voorziening daarentegen kan leiden tot een situatie waarin verzoekers worden overgedragen aan Italië, terwijl de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over het beroep. Niet uitgesloten is dat overdracht aan Italië onomkeerbare gevolgen voor verzoekers zal hebben. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan het belang van verzoekers om de beslissing op hun beroepen hier te lande af te wachten doorslaggevend gewicht toe. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen.
11. Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken kennelijk gegrond zijn, zodat er aanleiding bestaat om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen onder toepassing van artikel 8:84 juncto 8:83, derde lid, Awb.
13. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zelf geoordeeld dat het beroep dient te worden behandeld door een meervoudige kamer van de rechtbank en de verwachting is dat dit beroep niet binnen de eventueel beschikbare overdrachtstermijn ter zitting zal worden behandeld, zodat dit verweerder niet valt te verwijten. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten worden geschorst en dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 7 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.